ECLI:NL:CRVB:2016:1361

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
15 april 2016
Zaaknummer
15/5763 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen dwangsom bij tijdige verzending besluit aan appellant zonder gemachtigde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.R. Kolthof, had bijzondere bijstand aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft op 28 november 2014 het besluit tot toekenning van de bijzondere bijstand genomen, maar dit besluit is alleen aan de appellant verzonden en pas later aan zijn gemachtigde. De appellant heeft het college in gebreke gesteld en verzocht om een dwangsom vast te stellen, omdat hij van mening was dat het college niet tijdig had beslist.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 14 april 2016 geoordeeld dat het college geen dwangsom verschuldigd is, omdat het besluit op 28 november 2014 tijdig aan de appellant is verzonden. De Raad heeft vastgesteld dat de bekendmaking van het besluit aan de gemachtigde van de appellant op 8 januari 2015 niet relevant is voor de vraag of het college tijdig heeft beslist. De Raad heeft daarbij verwezen naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en eerdere rechtspraak, waaruit blijkt dat de termijn voor het verbeuren van een dwangsom begint te lopen op het moment dat het bestuursorgaan een besluit heeft genomen en dit aan de aanvrager heeft bekendgemaakt.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/5763 WWB
Datum uitspraak: 14 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 juli 2015, 15/2053 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.R. Kolthof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulders.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
De gemachtigde van appellant heeft bij brief van 1 september 2014 namens appellant bijzondere bijstand aangevraagd.
1.2.
Bij fax van 26 november 2014 heeft appellant het college in gebreke gesteld. Tevens heeft hij verzocht om alsnog binnen twee weken een besluit te nemen en, bij gebreke daarvan, de hoogte van de dwangsom vast te stellen en te betalen.
1.3.
Bij besluiten van 28 november 2014 heeft het college de gevraagde bijzondere bijstand toegekend aan appellant. Dit besluit is eerst alleen aan appellant verzonden. Op 8 januari 2015 heeft het college dit besluit ook verzonden aan de gemachtigde van appellant.
1.4.
Bij besluit van 2 december 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 februari 2015 (bestreden besluit) heeft het college het standpunt ingenomen dat geen dwangsom is verschuldigd, op de grond dat het college binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling op de aanvraag heeft beslist.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna weergegeven gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover van belang, verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is. Ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4.2.
Niet in geschil is dat het college het besluit van 28 november 2014 per gelijke datum heeft verzonden aan appellant en dat het college dit besluit eerst op 8 januari 2015 aan gemachtigde van appellant heeft verzonden.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het college een dwangsom is verschuldigd. Hij heeft erop gewezen dat het college het besluit van 28 november 2014 op diezelfde datum alleen aan hem heeft verzonden, terwijl hij een gemachtigde had, waardoor dit besluit niet op de voorgeschreven wijze op die datum is bekendgemaakt als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb. Het college heeft het besluit van 28 november 2014 op 8 januari 2015 verzonden aan de gemachtigde van appellante, die dit besluit op de laatstgenoemde datum heeft ontvangen. Hieruit volgt volgens appellant dat het college niet op 28 november 2014, maar eerst op
8 januari 2015 een besluit op zijn aanvraag heeft gegeven.
4.4.
Deze stelling treft geen doel. In zijn uitspraak van 15 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1296, heeft de Raad geoordeeld dat uit de rechtspraak over de bekendmaking van besluiten en de artikelen 2:1, eerste lid en 3:41 in samenhang met
artikel 6:8 van de Awb kan worden afgeleid dat als gevolg van niet juiste bekendmaking de bezwaar- of beroepstermijn niet is gaan lopen, maar niet dat indien een bestuursorgaan een besluit heeft gegeven zonder dit tevens aan de gemachtigde te verzenden dwangsommen verschuldigd zijn. Deze rechtspraak ziet op de procedurele belangen van een belanghebbende. Met artikel 4:17 van de Awb wordt daarentegen beoogd de burger een rechtsmiddel te geven om het bestuursorgaan aan te sporen tot tijdige besluitvorming. Het college heeft de ingebrekestelling op 26 november 2014 ontvangen. Met de verzending van het besluit van
28 november 2014 op diezelfde datum aan appellant is dit besluit binnen de onder 4.1 vermelde termijn van twee weken genomen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) S.W. Munneke

HD