ECLI:NL:CRVB:2016:1358

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
15 april 2016
Zaaknummer
14/6710 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering met betrekking tot geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die op 28 november 2011 uitviel als activiteitenbegeleider, had in 2013 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv stelde bij besluit van 5 november 2013 vast dat appellant met ingang van 19 november 2013 geen recht had op een uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit was gebaseerd op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 maart 2014, waarin werd aangegeven dat appellant met zijn beperkingen geschikt was voor bepaalde functies, resulterend in een verlies aan verdiencapaciteit van 28,82%.

Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige toereikend had gemotiveerd dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij de geselecteerde functies, zoals inpakker en machinaal metaalbewerker, niet kon verrichten omdat daarin mondelinge instructies werden gegeven.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant in hoger beroep geen gronden had aangevoerd tegen het medisch oordeel van het Uwv. De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundige de passendheid van de functies voldoende had toegelicht en dat de werkzaamheden van de inpakker zo eenduidig en routinematig waren dat appellant in staat geacht kon worden de instructies te begrijpen. De uitspraak werd gedaan op 15 april 2016.

Uitspraak

14/6710 WIA
Datum uitspraak: 15 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
2 oktober 2014, 14/2951 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. van den Os hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2015. Voor appellant is verschenen mr. Van den Os. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 28 november 2011 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als activiteitenbegeleider.
1.2.
Bij besluit van 5 november 2013, gehandhaafd bij besluit van 2 april 2014
(bestreden besluit), heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 19 november 2013 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit berust op het standpunt dat appellant verminderd belastbaar is, maar met inachtneming van de voor hem vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 maart 2014 geschikt is te achten de voor hem in bezwaar geselecteerde functies te vervullen, resulterend in een verlies aan verdiencapaciteit van 28,82%.
2.1.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hangende het beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zich op het standpunt gesteld, dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functie wikkelaar (sbc-code 267050) niet passend is voor appellant en alsnog dient te vervallen, waarna onvoldoende geschikte functies resteerden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het CBBS daarop opnieuw geraadpleegd en heeft op basis van de geselecteerde functies inpakker (sbc-code 111190), wasserijmedewerker
(sbc-code 272020) en machinaal metaalbewerker (sbc-code 264122) vastgesteld dat appellant onverminderd minder dan 35% arbeidsongeschikt is te achten.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Over de in beroep aan de schatting ten grondslag gelegde functies heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toereikend heeft gemotiveerd dat deze functies voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij de voor hem geselecteerde functies inpakker en machinaal metaalbewerker niet kan verrichten, omdat daarin mondelinge instructies worden gegeven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vastgesteld wordt dat appellant in hoger beroep geen gronden heeft aangevoerd tegen (het oordeel van de rechtbank over) de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.2.
Gegeven de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML van 5 maart 2014, waarin bij aspect 1.9.10 (specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid) onder meer is aangegeven dat de taken naast mondeling ook schriftelijk uitgelegd dienen te worden, is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 26 mei 2004 en op de Resultaat functiebeoordelingen van diezelfde datum de passendheid van de in beroep aan de schatting ten grondslag gelegde functies toereikend heeft toegelicht. Daaruit blijkt onder meer dat in de functie machinaal metaalbewerker gewerkt wordt aan de hand van schriftelijke informatiedragers. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk uiteengezet dat de werkzaamheden van de inpakker koekjes zo eenduidig, eenvoudig en routinematig zijn dat appellant in staat geacht kan worden de instructies te begrijpen.
4.3.
Uit wat is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en E. Dijt en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) N. Veenstra

UM