ECLI:NL:CRVB:2016:1344
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WW-uitkering en het vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een WW-uitkering aan betrokkene, die na beëindiging van haar arbeidsovereenkomst in het buitenland verbleef. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel van betrokkene gegrond was, omdat zij op basis van informatie van het Klant Contact Centrum (KCC) van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vertrouwd op het behoud van haar uitkering tijdens haar verblijf in het buitenland. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft gehonoreerd. De Raad concludeert dat er geen uitdrukkelijke toezeggingen zijn gedaan door het Uwv die bij betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Betrokkene had zelf aangegeven dat zij in september naar het buitenland zou vertrekken, en de Raad oordeelt dat zij op de hoogte was van de voorwaarden voor het recht op een WW-uitkering. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond.