4.1.Ten tijde in geding was de hierna opgenomen wet- en regelgeving van toepassing.
4.1.1.Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW is werkloos de werknemer die in een kalenderweek ten minste vijf arbeidsuren minder heeft dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek of een aantal arbeidsuren heeft dat ten hoogste gelijk is aan de helft van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek.
4.1.2.Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de WW wordt onder arbeidsuur verstaan:
uur waarover een werknemer inkomen uit arbeid heeft ontvangen; of
uur waarover een werknemer recht heeft op inkomen uit arbeid.
4.1.3.Op grond van het tweede lid van artikel 1a van de WW worden bij ministeriële regeling regels gesteld waarbij:
uren worden gelijkgesteld met een arbeidsuur als bedoeld in het eerste lid;
arbeidsuren als bedoeld in het eerste lid niet als arbeidsuren worden aangemerkt;
vastgesteld wordt welke in het kader van een dienstbetrekking ontvangen bedragen in aanmerking komen voor omrekening naar arbeidsuren en hoeveel arbeidsuren deze bedragen vertegenwoordigen.
4.1.4.Op grond van artikel 1, aanhef en onder c, van de Gelijkstellingsregeling arbeidsuren wordt met een arbeidsuur als bedoeld in artikel 1a van de WW gelijkgesteld een uur, gedurende een dienstbetrekking of daaruit voortvloeiend, waarover de werknemer geen inkomen uit arbeid heeft ontvangen, maar hij een schadeloosstelling of vergoeding wegens het beëindigen van de dienstbetrekking heeft ontvangen.
4.1.5.In artikel 2, eerste lid, van de Gelijkstellingsregeling arbeidsuren is bepaald dat als de werknemer inkomsten heeft ontvangen als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, dan wordt voor de vaststelling van uren die worden gelijkgesteld met arbeidsuren een bedrag aan inkomsten in aanmerking genomen tot aan het bedrag aan loon dat de werknemer zou hebben ontvangen indien de dienstbetrekking door opzegging met inachtneming van de rechtens geldende termijn zou zijn geëindigd. (…) Het in de eerste zin bedoelde bedrag wordt toegerekend aan de periode onmiddellijk volgend op de laatste dag van de dienstbetrekking, waarbij:
(…)
indien de dienstbetrekking is geëindigd met wederzijds goedvinden als datum waarop de dienstbetrekking geacht wordt te zijn opgezegd de datum geldt waarop de beëindiging schriftelijk is overeengekomen, dan wel, bij gebrek aan een schriftelijke beëindigingsovereenkomst, de laatste dag van de dienstbetrekking.
4.1.6.Op grond van artikel 24, vijfde lid, van de WW is de werknemer verplicht zich zodanig te gedragen dat hij door zijn doen en laten de werkloosheidsfondsen niet benadeelt of zou kunnen benadelen.
4.1.7.Ingevolge artikel 27, derde lid, van de WW weigert het UWV de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in onder meer artikelen 24, vijfde lid, van de WW.
4.1.8.Uit artikel 7, aanhef en onder a, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (Besluit van 23 augustus 2007, Stb. 2007, 304 en gewijzigd op 29 december 2008, Stb. 2008, 597) in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder 1, van dat besluit volgt dat de maatregel bij een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 24, vijfde lid, van de WW een weigering van uitkering is voor de duur dat de werknemer aanspraak op loon zou kunnen doen gelden, dan wel de dienstbetrekking zou hebben kunnen voortduren.