In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de woonplaats van appellant en de hoogte van zijn ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellant, geboren op Curaçao, heeft in 2011 een AOW-pensioen aangevraagd, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft vastgesteld dat hij in Colombia woont, wat gevolgen heeft voor de hoogte van het pensioen. De Svb heeft appellant een pensioen toegekend op basis van 50% van het nettominimumloon, omdat hij volgens hen in Colombia woonde. Appellant heeft echter aangevoerd dat hij op Curaçao woont en slechts tijdelijk in Colombia verblijft om medische redenen.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat de Svb onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat appellant in Colombia woont. De Raad heeft vastgesteld dat appellant een sterke band met Curaçao heeft en dat de Svb niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar zijn woonomstandigheden. De Raad heeft daarom de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en bepaald dat appellant recht heeft op een ouderdomspensioen gebaseerd op 70% van het netto-minimumloon, in plaats van 50%.
Daarnaast heeft de Raad het verzoek van appellant om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er sprake was van geestelijk letsel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 8 april 2016.