ECLI:NL:CRVB:2016:1341
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening studiefinanciering en terugvordering op basis van woonadres
In deze zaak gaat het om de herziening van de studiefinanciering van appellante, die door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was toegekend op basis van de norm voor uitwonende studenten. De minister heeft de studiefinanciering herzien naar de norm voor thuiswonende studenten, omdat appellante niet op het gemeentelijke basisadres zou wonen. Dit besluit volgde na een huisbezoek door controleurs, waarbij werd vastgesteld dat er geen tot appellante herleidbare spullen in de kamer aanwezig waren die als haar woonruimte werd aangeduid. De minister heeft op basis van deze bevindingen een terugvordering van € 4.355,67 ingesteld voor de periode waarin appellante ten onrechte als uitwonende studerende was aangemerkt.
Appellante heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt, maar de minister heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de minister voldoende bewijs had geleverd dat appellante niet op het gba-adres woonde. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij wel degelijk op het gba-adres woont en dat de herziening van de studiefinanciering onredelijk is. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de minister zijn besluit voldoende heeft onderbouwd en dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.