ECLI:NL:CRVB:2016:1337

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
14-393 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Uwv inzake WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Duitsland, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WAO-uitkering. De Raad had eerder op 17 juli 2015 een tussenuitspraak gedaan waarin het Uwv werd opgedragen om een gebrek in de arbeidskundige onderbouwing van het besluit te herstellen. Het Uwv heeft vervolgens op 22 oktober 2015 een nieuw besluit genomen, maar de appellant was van mening dat zijn mogelijkheden tot functioneren waren overschat en dat de geselecteerde functies niet passend waren. De Raad heeft vastgesteld dat het gewijzigde besluit van het Uwv niet volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van de appellant. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond werd verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.232,- bedragen.

Uitspraak

14/393 WAO, 16/214 WAO
Datum uitspraak: 8 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 december 2013, 13/3948 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Duitsland) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 17 juli 2015 een tussenuitspraak gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv op 22 oktober 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, vergezeld van rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 augustus 2015 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 augustus 2015.
Namens appellant heeft mr. E.G.W. Hendriks bij brief van 23 november 2015 een zienswijze ingediend waarbij als bijlage is gevoegd een handgeschreven reactie van appellant.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Raad bepaald dat het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij tussenuitspraak van 17 juli 2015 (tussenuitspraak), heeft de Raad het Uwv in de gelegenheid gesteld het in de tussenuitspraak omschreven gebrek in de arbeidskundige onderbouwing in het besluit van 21 juni 2013 (bestreden besluit 1) te herstellen. Daartoe verwijst de Raad naar rechtsoverweging 4.4, waarin is overwogen dat volgens vaste rechtspraak inzake de toepassing van artikel 37 van de WAO (uitspraak van 20 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2012:BY5632) in gevallen als deze, waarin aan de gevraagde ophoging van de WAO-uitkering in de weg staat dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid kennelijk voortkomt uit een andere oorzaak als bedoeld in het tweede lid van artikel 37 van de WAO, nog wel moet worden bezien of, uitgaande van dezelfde oorzaak - dus van de oorspronkelijke medische beperkingen - sprake is van toename van arbeidsongeschiktheid op arbeidskundige gronden. Die arbeidskundige beoordeling is achterwege gelaten in de bestreden besluitvorming.
2. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 24 augustus 2015 een nader onderzoek ingesteld. Met een door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geactualiseerde Functionele Mogelijkhedenlijst van 13 augustus 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de hand van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem vijf functies geselecteerd die appellant geacht wordt te kunnen vervullen. Vergelijking van het maatmaninkomen met de mediane loonwaarde van de voor appellant geselecteerde functies resulteert in een verlies aan verdiencapaciteit van 27,18%. Dit leidt tot indeling in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse, namelijk 25 tot 35%. Bij besluit van 22 oktober 2015 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn bezwaar tegen het besluit van 18 december 2012 gegrond wordt verklaard en dat dit besluit wordt gewijzigd in die zin dat de aan appellant toegekende WAO-uitkering per 8 juni 2012 wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
3. Appellant heeft zijn gronden in hoger beroep ook tegen het gewijzigde besluit gehandhaafd omdat hij van mening is dat zijn mogelijkheden tot persoonlijk en sociaal functioneren zijn overschat. Volgens appellant zijn er onvoldoende beperkingen aangenomen voor zijn rugklachten en is hij niet in staat om gemiddeld ongeveer vier uur per dag, twintig uur per week te werken. In het nadere onderzoek is appellant niet meer gehoord noch onderzocht. Voorts heeft hij aangevoerd dat de voor hem geselecteerde functies gelet op het daartoe gehanteerde opleidingsniveau 2 niet passend zijn, omdat er ten onrechte van is uitgegaan dat hij een LTS-diploma zou hebben behaald. Appellant is van mening dat de mate van arbeidsongeschiktheid op een hoger percentage dient te liggen dan de huidige klasse van
25 tot 35%.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Allereerst wordt vastgesteld dat het gewijzigde besluit van bestreden besluit 2 niet geheel tegemoetkomt aan het beroep van appellant. Gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wordt het beroep van appellant geacht mede gericht te zijn tegen het bestreden besluit 2 en wordt dat besluit om die reden in de beoordeling in hoger beroep betrokken.
4.2.
Met betrekking tot de medische gronden die appellant heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit 2 wordt overwogen dat de Raad in de tussenuitspraak van 17 juli 2015 de medische grondslag van het bestreden besluit 1 al heeft bevestigd. Aldus staat de medische grondslag vast en kunnen de aangevoerde medische gronden, gelet op het definitieve oordeel, niet meer besproken worden.
4.3.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag wordt overwogen dat het Uwv met het rapport van 24 augustus 2015 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het gebrek in het bestreden besluit 1 heeft hersteld. In dit rapport heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het licht van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid een toelichting gegeven op de belastende factoren in de geselecteerde functies. Deze toelichting komt de Raad voldoende voor. Over de door appellant aangevoerde arbeidskundige gronden wordt overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 24 augustus 2015 uitdrukkelijk is afgeweken van het standpunt van de primaire arbeidsdeskundige dat appellant in het bezit zou zijn van een LTS-diploma. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vermeld dat appellant een LTS-opleiding heeft gevolgd, maar dat dit niet tot een diploma heeft geleid. Het door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld opleidingsniveau 2 is hiermee niet in strijd. Voor alle geselecteerde functies geldt dat een strikte diploma-eis niet aan de orde is, en dat ten hoogste VMBO-niveau in de functies wordt gevraagd. Noch in de stukken, noch in hetgeen is aangevoerd, zijn aanknopingspunten gevonden dat deze functies voor appellant gelet op de gevolgde LTS-opleiding en de werkervaring niet geschikt zouden zijn.
4.2.
Nu de rechtbank het gebrek zoals verwoord in de tussenuitspraak niet heeft onderkend, dient de aangevallen uitspraak om die reden te worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 dient ongegrond te worden verklaard.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand. De kosten in bezwaar worden begroot op € 992,-, in beroep op
€ 496,- en in hoger beroep op € 744,-, in totaal € 2.232,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.232,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 162,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) P. Boer
IvR