In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Duitsland, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WAO-uitkering. De Raad had eerder op 17 juli 2015 een tussenuitspraak gedaan waarin het Uwv werd opgedragen om een gebrek in de arbeidskundige onderbouwing van het besluit te herstellen. Het Uwv heeft vervolgens op 22 oktober 2015 een nieuw besluit genomen, maar de appellant was van mening dat zijn mogelijkheden tot functioneren waren overschat en dat de geselecteerde functies niet passend waren. De Raad heeft vastgesteld dat het gewijzigde besluit van het Uwv niet volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van de appellant. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond werd verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.232,- bedragen.