ECLI:NL:CRVB:2016:1324

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
13/1870 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake proceskostenvergoeding en wettelijke rente

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 maart 2013. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.A.C. Vijn, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad heeft eerder op 8 april 2015 een tussenuitspraak gedaan, waarna het Uwv op 7 juli 2015 een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen. De appellant heeft op 6 augustus 2015 het hoger beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van proceskosten en schade door het Uwv. De Raad heeft besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten, met toestemming van beide partijen.

De Raad heeft overwogen dat op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan kan worden veroordeeld tot schadevergoeding indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. In dit geval is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar volledig aan de bezwaren van de appellant tegemoet is gekomen. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv moet worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de appellant heeft gemaakt in verband met het bezwaar, beroep en hoger beroep. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 2.976,-.

Daarnaast heeft de Raad het verzoek van de appellant om vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering toegewezen. De Raad heeft verwezen naar een eerdere uitspraak voor de wijze waarop het Uwv de rente dient te berekenen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 april 2016 door J.S. Van der Kolk, in tegenwoordigheid van N. Talhaoui als griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 13 april 2016
13/1870 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:73a, 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 maart 2013, 13/383 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.A.C. Vijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft op 8 april 2015 een tussenuitspraak gedaan, gepubliceerd onder ECLI:NL:CRVB:2015:1330.
Het Uwv heeft op 7 juli 2015 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 6 augustus 2015 heeft mr. P.A.A. Lelijveld, opvolgend raadsman, namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten en schade.
Het Uwv heeft bij brief van 13 augustus 2015 een reactie ingezonden.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:73a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals deze bepaling tot 1 juli 2013 luidde, bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 van de Awb kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die de verzoeker lijdt.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken, omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 7 juli 2015 geheel aan de bezwaren van appellant is tegemoet gekomen.
De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 992,- in bezwaar, € 992,- in beroep en € 992,- in hoger beroep.
Het verzoek van appellant om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering wordt toegewezen. Voor de wijze waarop het Uwv de rente dient te berekenen wordt verwezen naar de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:BV1958.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellant zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente als hiervoor aangegeven;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.976,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. Van der Kolk, in tegenwoordigheid van N. Talhaoui als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2016.
(getekend) J.S. Van der Kolk
(getekend) N. Talhaoui

AP