ECLI:NL:CRVB:2016:1282

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
8 april 2016
Zaaknummer
16/1787 WMO-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van maatschappelijke opvang op basis van gemeentelijk vreemdelingenbeleid

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, een echtpaar afkomstig uit Somalië, die een aanvraag voor maatschappelijke opvang hebben ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De aanvraag werd afgewezen op basis van het gemeentelijk vreemdelingenbeleid, dat volgens vaste rechtspraak niet wordt aangemerkt als maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wmo 2015. Verzoekers hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, waarin hun beroep tegen de afwijzing van hun aanvraag ongegrond werd verklaard.

Verzoekers voeren aan dat zij op 12 oktober 2015 zijn toegelaten tot de VBL in Ter Apel, maar op 16 oktober 2015 buiten de poort zijn gezet. Vervolgens hebben zij zich gemeld bij het vreemdelingenloket in hun woonplaats, waar verzoekster 24-uurs opvang kreeg aangeboden bij het Leger des Heils, terwijl verzoeker werd verwezen naar een bed-bad-broodvoorziening. Verzoekers verzoeken de voorzieningenrechter om het college op te dragen verzoeker dezelfde opvang te bieden als verzoekster, omdat zij nu niet meer bij elkaar zijn.

De voorzieningenrechter overweegt dat de gevraagde voorlopige voorziening betrekking heeft op opvang die door het college is aangeboden op basis van het gemeentelijk vreemdelingenbeleid. Dit beleid is eerder door de Raad voor de Rechtspraak niet erkend als maatschappelijke opvang onder de Wmo. Aangezien de weigering van het college om maatschappelijke opvang te bieden een besluit betreft dat is genomen op grond van de Wmo, voldoet het verzoek om voorlopige voorziening niet aan het vereiste van connexiteit. Daarom wordt het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/1787 WMO-VV
Datum uitspraak: 6 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker] (verzoeker) en [verzoekster] (verzoekster) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekers heeft mr. C.J. Forder, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2014, 14/4399.
Op 18 maart 2016 heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, namens verzoekers een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoekers zijn afkomstig uit Somalië en zijn met elkaar gehuwd. Zij maken als vreemdelingen als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) op grond van het in die wet in de artikelen 10 en 11 neergelegde koppelingsbeginsel geen aanspraak op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
3. Bij besluit van 17 januari 2014 heeft het college de aanvraag van verzoekers om maatschappelijke opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen. Bij besluit van 4 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 17 januari 2014 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep van verzoekers tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Verzoekers voeren bij het verzoek om een voorlopige voorziening aan dat zij op 12 oktober 2015 zijn toegelaten tot de VBL in Ter Apel en dat zij op 16 oktober 2015 buiten de poort zijn gezet en zich bij het vreemdelingenloket in [woonplaats] hebben gemeld voor onderdak. Naar aanleiding daarvan is verzoekster 24-uurs opvang aangeboden bij het Leger des Heils en is verzoeker verwezen naar de bed‑bad‑broodvoorziening. Verzoekers willen dat verzoeker dezelfde opvang krijgt aangeboden als zijn echtgenote, omdat zij nu niet meer bij elkaar zijn en dat niet terecht vinden. Zij verzoeken de voorlopige voorziening te treffen dat het college hangende de bodemprocedure wordt opgedragen om verzoeker dezelfde opvang te bieden als verzoekster.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de voorlopige voorziening die verzoekers vragen betrekking heeft op opvang zoals het college deze aan hen, nadat zij op 16 oktober 2015 de VBL hadden verlaten, heeft aangeboden en dat deze door het college aan verzoekers geboden opvang gebaseerd is op het gemeentelijke vreemdelingenbeleid. De Raad heeft in zijn uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3834, geoordeeld dat dit beleid niet wordt aangemerkt als (maatschappelijke) opvang op grond van de Wmo, onderscheidenlijk de Wmo 2015.
6. Nu in de bodemprocedure de weigering maatschappelijke opvang te bieden een besluit betreft dat is genomen op grond van de Wmo, heeft het verzoek om voorlopige voorziening geen betrekking op het in de hoofdzaak bestreden besluit, zodat dit verzoek niet voldoet aan het vereiste van connexiteit en niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7. Uit wat in 6 is overwogen volgt dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak kan doen zonder zitting.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2016.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) P. Boer

AP