ECLI:NL:CRVB:2016:1282
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van maatschappelijke opvang op basis van gemeentelijk vreemdelingenbeleid
In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, een echtpaar afkomstig uit Somalië, die een aanvraag voor maatschappelijke opvang hebben ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De aanvraag werd afgewezen op basis van het gemeentelijk vreemdelingenbeleid, dat volgens vaste rechtspraak niet wordt aangemerkt als maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wmo 2015. Verzoekers hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, waarin hun beroep tegen de afwijzing van hun aanvraag ongegrond werd verklaard.
Verzoekers voeren aan dat zij op 12 oktober 2015 zijn toegelaten tot de VBL in Ter Apel, maar op 16 oktober 2015 buiten de poort zijn gezet. Vervolgens hebben zij zich gemeld bij het vreemdelingenloket in hun woonplaats, waar verzoekster 24-uurs opvang kreeg aangeboden bij het Leger des Heils, terwijl verzoeker werd verwezen naar een bed-bad-broodvoorziening. Verzoekers verzoeken de voorzieningenrechter om het college op te dragen verzoeker dezelfde opvang te bieden als verzoekster, omdat zij nu niet meer bij elkaar zijn.
De voorzieningenrechter overweegt dat de gevraagde voorlopige voorziening betrekking heeft op opvang die door het college is aangeboden op basis van het gemeentelijk vreemdelingenbeleid. Dit beleid is eerder door de Raad voor de Rechtspraak niet erkend als maatschappelijke opvang onder de Wmo. Aangezien de weigering van het college om maatschappelijke opvang te bieden een besluit betreft dat is genomen op grond van de Wmo, voldoet het verzoek om voorlopige voorziening niet aan het vereiste van connexiteit. Daarom wordt het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.