ECLI:NL:CRVB:2016:1248
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de uitkering op grond van de Ziektewet na medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de uitkering van appellant op grond van de Ziektewet (ZW). Appellant, die voorheen als administratief medewerker werkte, meldde zich ziek met spier-, pees- en gewrichtsklachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts werd geconcludeerd dat appellant per 18 september 2013 weer in staat was om zijn arbeid te verrichten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde daarop de uitkering. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank, die het beroep gegrond verklaarde maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand liet. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat onvoldoende rekening was gehouden met de medische expertise van zijn verzekeringsarts.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat alle relevante informatie was betrokken bij de beoordeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat er onvoldoende aanknopingspunten waren voor een dergelijk verzoek. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.