ECLI:NL:CRVB:2016:1223

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
15-1749 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag bijstandsverlening op grond van de WWB

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 5 februari 2015 het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. Appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. D.M. Gijzen, hadden bij het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend op 21 augustus 2013. Het college heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen omdat appellanten niet tijdig de gevraagde uitkeringsspecificaties en andere bewijsstukken hebben ingediend. Het college had appellanten herhaaldelijk verzocht om deze gegevens te verstrekken, maar zij hebben niet voldaan aan de gestelde termijnen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 5 april 2016 geoordeeld dat het college terecht de aanvraag niet in behandeling heeft genomen. De Raad oordeelde dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet in staat waren om de gevraagde gegevens tijdig te verstrekken. De Raad bevestigde dat het college op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag. De beroepsgronden van appellanten werden verworpen, en de Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

15/1749 WWB
Datum uitspraak: 5 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
5 februari 2015, 14/1583 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] (appellante) en [Appellant] (appellant) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. D.M. Gijzen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en eveneens nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Gijzen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H.M. Vaessen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft van 12 augustus 2010 tot 6 april 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen. In verband met detentie is deze bijstand beëindigd. Appellanten hebben op van 21 augustus 2013 bijstand op grond van de WWB aangevraagd. Bij brief van 8 november 2013 heeft het college appellanten verzocht om vóór 15 november 2013 onder meer de volgende gegevens te verstrekken: alle uitkeringsspecificaties van de Werkloosheidswet (WW) en de Wet arbeid en zorg (WAZO) over de periode vanaf
1 augustus 2013 en een objectief en verifieerbaar bewijsstuk waaruit blijkt wanneer appellante de vergoeding heeft ontvangen in verband met het auto-ongeluk waarbij zij was betrokken. Het college heeft appellanten er in die brief op gewezen dat als zij niet tijdig reageren of niet alle gevraagde gegevens inleveren, besloten kan worden de aanvraag niet verder in behandeling te nemen. Bij brief van 21 november 2013 heeft het college appellanten een laatste herstelmogelijkheid geboden voor het inleveren van de gevraagde, hiervoor genoemde, gegevens en wel tot 26 november 2013. Aangezien appellante niet was verschenen op een afspraak op 18 november 2013, heeft het college haar bij brief van 29 november 2013 opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 6 december 2013. Hierbij heeft het college appellante verzocht om tijdens dat gesprek stukken over te leggen met betrekking tot haar scholingsmogelijkheden en indien zij van mening is dat die er niet zijn, gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat zij niet in staat is een opleiding te volgen.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 10 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 april 2014 (bestreden besluit), de aanvraag van appellanten met toepassing van
artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling genomen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellanten binnen de daartoe gestelde termijn niet alle gegevens hebben verstrekt die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2,
tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Appellanten hebben de beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bepaalt welke gegevens en bewijstukken moeten worden verstrekt, ter zitting ingetrokken.
4.3.
Appellanten hebben aangevoerd dat de gevraagde gegevens niet noodzakelijk waren voor een goede beoordeling van de aanvraag, aangezien het college met ingang 14 april 2014 bijstand heeft toegekend op basis van dezelfde gegevens als de gegevens die beschikbaar waren ten tijde van de aanvraag van 21 augustus 2013. Deze beroepsgrond slaagt niet. Niet in geschil is dat in ieder geval de verzochte uitkeringsspecificaties van de WW- en
WAZO-uitkering van appellante nodig waren om het recht op bijstand per 21 augustus 2013 te kunnen beoordelen. Verder heeft het college toegelicht dat met ingang van 14 april 2014 wel bijstand is toegekend omdat appellanten nieuwe bewijsstukken hebben overgelegd. Zo is in het kader van de nieuwe aanvraag een neurologisch rapport van 26 mei 2014 overgelegd en hebben appellanten bewijsstukken van de ontvangen schadevergoeding ingediend, zoals van de ontvangst van € 40.000,- op 10 mei 2013.
4.4.
Appellanten hebben aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat appellanten bij het college om uitstel hadden moeten verzoeken, voor zover zij in de (tijdelijke) onmogelijkheid verkeerden om gegevens op tijd te verkrijgen dan wel te verstrekken. Ter zitting hebben appellanten toegelicht dat deze grond ziet op het niet in staat zijn om tijdig de verzochte uitkeringsspecificaties van de WW- en WAZO-uitkering van appellante gedurende de periode 1 augustus 2013 tot en met 8 november 2013 te verstrekken. Appellante heeft naar eigen zeggen tevergeefs getracht om de specificaties van het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) te krijgen en gesteld dat van de kant van het college mondeling is toegezegd dat het overleggen van bankafschriften met daarop zichtbaar de betalingen van het Uwv voldoende is.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Bij brieven van 8 en 21 november 2013 heeft het college expliciet verzocht om deze specificaties te verstrekken. Appellanten hebben wel gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat door of namens het college is toegezegd dat met het overleggen van bankafschriften met daarop zichtbaar de betalingen van het Uwv kon worden volstaan. Appellanten hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat waren om binnen de daarvoor gestelde termijn(en) de gevraagde uitkeringsspecificaties te verstrekken. Zij hebben kort voor de zitting van de Raad alsnog de aan appellante geadresseerde uitkeringsspecificaties van de WAZO-uitkering overgelegd over de periode van 29 oktober 2013 tot en met 2 december 2013. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat was om deze specificaties tijdig bij verweerder in te leveren.
4.6.
Reeds omdat appellanten de gevraagde uitkeringsspecificaties niet binnen de gestelde hersteltermijn(en) hebben verstrekt, was het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd de aanvraag van appellanten niet in behandeling te nemen. Wat appellanten hebben aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken. De beroepsgrond dat, kort gezegd, het college ten onrechte heeft gevraagd om gegevens over het ontbreken van scholingsmogelijkheden voor appellante, behoeft daarom geen bespreking meer.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke als voorzitter en W.F. Claessens en
J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2016.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) A. Stuut

HD