ECLI:NL:CRVB:2016:1220
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onterecht toegepaste recidive bij verlaging van bijstand op grond van de WWB
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1987, ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en kreeg in de maanden voorafgaand aan 4 november 2013 verschillende maatregelen opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam wegens het niet voldoen aan zijn verplichtingen. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 25 april 2014, waarbij zijn bijstand met 100% werd verlaagd voor de duur van drie maanden, omdat hij niet had meegewerkt aan een re-integratietraject. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet voldoende was gehoord over de voorgenomen maatregel en dat het college ten onrechte had gesteld dat de appellant voor de vierde keer niet had meegewerkt aan een voorziening. De Raad oordeelde dat de gedraging van de appellant in maart/april 2014 niet als recidive kon worden gekwalificeerd, omdat deze in een zwaardere categorie viel dan eerdere gedragingen. De Raad heeft het besluit van 25 april 2014 herroepen en bepaald dat de bijstand van de appellant met ingang van 1 mei 2014 voor de duur van één maand met 100% moest worden verlaagd. Tevens werd het college veroordeeld in de kosten van de appellant, die in totaal € 2.976,- bedroegen.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opleggen van sancties en de noodzaak voor bestuursorganen om de juiste procedures te volgen, vooral als het gaat om het horen van belanghebbenden. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de appellant gegrond verklaard.