Uitspraak
OVERWEGINGEN
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een langdurigheidstoeslag op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Betrokkene, die sinds 10 juli 2009 een uitkering ontvangt, had op 14 februari 2013 een aanvraag ingediend voor deze toeslag over de jaren 2012 en 2013. De aanvraag werd afgewezen omdat appellant, het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Steenwijkerland & Westerveld, stelde dat betrokkene beschikte over vermogen dat boven de vrij te laten grens lag. Dit vermogen was ondergebracht op een en/of-rekening die betrokkene deelde met zijn moeder.
De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders. De Raad stelde vast dat betrokkene niet had aangetoond dat hij niet over het tegoed op de en/of-rekening kon beschikken. De Raad concludeerde dat de verklaringen van betrokkene's moeder en broer niet voldoende waren om aan te tonen dat het geld op de rekening niet aan betrokkene toebehoorde. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat betrokkene feitelijk over het tegoed had beschikt, wat bleek uit bankafschriften waaruit overboekingen naar zijn eigen rekening naar voren kwamen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 21 november 2013 ongegrond.