ECLI:NL:CRVB:2016:1214
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellanten, een alleenstaande ouder en haar partner, waren in geschil met het college van burgemeester en wethouders van Maastricht over de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanleiding voor het onderzoek was een anonieme melding dat appellante samenwoonde met appellant. De sociale recherche voerde een onderzoek uit, inclusief een huisbezoek, en concludeerde dat appellante en appellant een gezamenlijke huishouding voerden. Het college beëindigde de bijstand van appellante en vorderde een bedrag van € 7.708,02 terug. De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten ongegrond, waarna zij in hoger beroep gingen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om getuigen te horen, aangezien appellanten geen expliciet verzoek hadden gedaan. De Raad bevestigde dat de verklaringen van appellanten tijdens het huisbezoek voldoende bewijs boden voor de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.