ECLI:NL:CRVB:2016:1212
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen vermogen in Turkije
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) van appellanten, die sinds 16 oktober 2000 bijstand ontvingen. Naar aanleiding van een anonieme tip over onroerend goed in Turkije, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de ontdekking dat appellanten onroerende zaken in Turkije bezaten, waarvan zij het college niet op de hoogte hadden gesteld. Het college heeft daarop de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij niet konden beschikken over de onroerende zaken en dat de waarde daarvan de vermogensgrens niet overschreed. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college terecht heeft aangenomen dat appellanten beschikten over vermogen dat boven de vrij te laten grens lag. De Raad stelt vast dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door het college niet tijdig te informeren over hun vermogen. De Raad vernietigt het besluit van het college voor de periode van 6 augustus 2007 tot 16 september 2010, omdat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vermogensgrens in die periode was overschreden. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven echter in stand, omdat appellanten niet hebben aangetoond dat zij recht hadden op bijstand in die periode.
De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstand op goede gronden is gebeurd, maar dat het college onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de intrekking over de specifieke periode van 6 augustus 2007 tot 16 september 2010. De Raad veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van appellanten.