ECLI:NL:CRVB:2016:1201
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voor verlenging van de indicatie voor zorg op basis van de AWBZ met betrekking tot chronisch vermoeidheidssyndroom
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een aanvraag van appellante voor verlenging van haar indicatie voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in verband met haar chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS). Appellante had eerder een indicatie gekregen voor persoonlijke verzorging en begeleiding, maar deze indicatie was verlopen. CIZ, de instantie die verantwoordelijk is voor het toekennen van zorgindicaties, heeft de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat er voorliggende behandelmogelijkheden zijn, in dit geval cognitieve gedragstherapie (CGT). De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad heeft de feiten van de zaak vastgesteld, waaronder de diagnose van appellante en de eerdere indicaties die zij had ontvangen. De Raad oordeelde dat CIZ op goede gronden had besloten dat appellante eerst de mogelijkheden van CGT moest benutten voordat zij aanspraak kon maken op AWBZ-zorg. De Raad heeft daarbij de Richtlijn voor de behandeling van CVS in overweging genomen, die CGT aanbeveelt als eerste keuze voor behandeling. Appellante voerde aan dat CGT niet geschikt was voor haar situatie, maar de Raad oordeelde dat er geen contra-indicaties waren voor het volgen van deze therapie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet in aanmerking kwam voor de gevraagde zorgindicatie, omdat zij eerst de behandeling met CGT diende te ondergaan.
De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van richtlijnen voor de behandeling van chronische aandoeningen en de rol van CIZ in het toekennen van zorgindicaties. De Raad concludeerde dat de beroepsgronden van appellante niet slagen en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd wordt. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.