ECLI:NL:CRVB:2016:1200
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voor verlenging van de indicatie voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de rol van cognitieve gedragstherapie (CGT)
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een aanvraag van appellante voor verlenging van haar indicatie voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellante, die lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS), had eerder een indicatie gekregen voor persoonlijke verzorging en begeleiding, maar deze was verlopen. De aanvraag voor verlenging werd door het CIZ afgewezen, met als argument dat er voorliggende behandelmogelijkheden waren in de vorm van cognitieve gedragstherapie (CGT). De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Appellante voerde aan dat CGT niet voor haar geschikt was en dat zij door de behandeling zou kunnen verslechteren. Het CIZ had echter op goede gronden gesteld dat appellante eerst de mogelijkheden van CGT diende te verkennen voordat aanspraak op AWBZ-zorg kon worden gemaakt. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag door het CIZ gerechtvaardigd was. De Raad benadrukte dat de Richtlijn CVS als uitgangspunt dient voor de behandeling van patiënten met CVS en dat er geen contra-indicaties voor CGT voor appellante waren aangetoond.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante een serieuze poging moest doen om de voorgestelde behandeling te volgen. De beslissing van de Raad houdt in dat de aanvraag voor verlenging van de indicatie voor zorg op basis van de AWBZ is afgewezen, omdat er voorliggende behandelmogelijkheden zijn die eerst benut moeten worden.