ECLI:NL:CRVB:2016:1189

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2016
Publicatiedatum
1 april 2016
Zaaknummer
14/6086 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van het Uwv inzake arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 26 maart 2014, waarin zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 35 tot 80%. Het Uwv verklaarde het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding. De appellant had zijn bezwaarschrift te laat ingediend, na de wettelijke termijn van 8 mei 2014. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de appellant ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de appellant, ondanks zijn verblijf in het buitenland, niet de nodige maatregelen had getroffen om tijdig op de correspondentie van het Uwv te reageren. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de appellant was om ervoor te zorgen dat zijn post adequaat werd behandeld tijdens zijn afwezigheid. De Raad verwierp ook de stelling van de appellant dat de arbeidsdeskundige hem een toezegging had gedaan over uitstel van het bezwaar, omdat dit niet kon worden afgeleid uit de beschikbare gegevens.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/6086 WIA
Datum uitspraak: 1 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
23 oktober 2014, 14/2427 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.A. de Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2016. Partijen zijn - met
bericht - niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 26 maart 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat de uitkering van appellant op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ongewijzigd berekend wordt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
1.2.
Bij brief gedateerd 12 mei 2014, door het Uwv ontvangen op 13 mei 2014, heeft appellant een bezwaarschrift ingediend. Na daartoe in verzuim te zijn gesteld heeft appellant ter toelichting op de overschrijding van de bezwaartermijn te kennen gegeven dat de arbeidsdeskundige weet had van de omstandigheid dat appellant voor familiebezoek naar het buitenland moest reizen en daardoor niet in staat was tijdig bezwaar te maken. Dit blijkt ook uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 25 maart 2014, waar vermeld staat dat wellicht enige coulance betracht moet worden bij de termijnen in bezwaar.
1.3.
Bij besluit van 26 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant het bezwaarschrift na 8 mei 2014, en daarmee te laat, heeft ingediend. In de door appellant aangevoerde redenen heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De rechtbank heeft verwezen naar vaste rechtspraak van de Raad (zie ECLI:NL:CRVB:2012:BX3350), waaruit blijkt dat het op de weg van een betrokkene ligt om bij afwezigheid vanwege verblijf in het buitenland adequate maatregelen te treffen zodat tijdig kan worden gereageerd op toegezonden correspondentie. Het dient tot de eigen verantwoordelijkheid van appellant te worden gerekend om voorafgaand aan zijn vertrek naar Marokko aan het Uwv kenbaar te maken hoe hij bereikt kan worden, of ervoor te zorgen dat de thuis bezorgde post adequaat wordt behandeld. Dit heeft appellant volgens de rechtbank niet gedaan.
3. Appellant heeft in hoger beroep in essentie de gronden van bezwaar en beroep herhaald.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Op grond van artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet heeft de rechtbank met juistheid vastgesteld dat appellant te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 26 maart 2014 en staat slechts ter beoordeling de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat die te late indiening niet verschoonbaar is.
4.3.
Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals weergegeven in overweging 5 van de aangevallen uitspraak, worden onderschreven. Appellant is terecht niet gevolgd in zijn stelling dat de arbeidsdeskundige hem zou hebben toegezegd voor uitstel van het bezwaar zorg te dragen, nu dit niet uit de beschikbare gegevens kan worden afgeleid en de arbeidsdeskundige uitdrukkelijk heeft bestreden een dergelijke toezegging te hebben gedaan. De opmerking in het rapport van de arbeidsdeskundige van 25 maart 2014, dat wellicht enige coulance kan worden betracht bij de termijnen in bezwaar, kan niet als een dergelijke toezegging gelden. Verder kan appellant niet gevolgd worden in zijn standpunt dat de brief van 10 februari 2014 impliciet als een bezwaarschrift tegen een lager arbeidsongeschiktheidspercentage moet worden aangemerkt. Het betreft veeleer een verzoek om informatie naar de stand van zaken en is door het Uwv terecht niet als een (prematuur) bezwaarschrift beschouwd.
4.4.
Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) N. Veenstra

HD