ECLI:NL:CRVB:2016:1189
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van het Uwv inzake arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 26 maart 2014, waarin zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 35 tot 80%. Het Uwv verklaarde het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding. De appellant had zijn bezwaarschrift te laat ingediend, na de wettelijke termijn van 8 mei 2014. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de appellant, ondanks zijn verblijf in het buitenland, niet de nodige maatregelen had getroffen om tijdig op de correspondentie van het Uwv te reageren. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de appellant was om ervoor te zorgen dat zijn post adequaat werd behandeld tijdens zijn afwezigheid. De Raad verwierp ook de stelling van de appellant dat de arbeidsdeskundige hem een toezegging had gedaan over uitstel van het bezwaar, omdat dit niet kon worden afgeleid uit de beschikbare gegevens.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.