ECLI:NL:CRVB:2016:1181

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
1 april 2016
Zaaknummer
14/4371 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor orthodontiekosten en beroep op gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor orthodontiekosten had afgewezen. De aanvraag was gedaan op 11 november 2013, maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had deze afgewezen op 16 december 2013, met als argument dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een voorliggende voorziening moet worden beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er geen recht op bijstand bestaat wanneer er een voorliggende voorziening is die als toereikend en passend wordt beschouwd. In dit geval was de Zvw van toepassing, waardoor het college niet verplicht was om de noodzaak van de orthodontiebehandeling te onderzoeken. Appellant voerde aan dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld, omdat in andere gevallen wel bijzondere bijstand was verleend voor orthodontiekosten. De Raad oordeelde echter dat het college een aannemelijke verklaring had gegeven voor de verschillen in behandeling en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en wees de aanvraag voor bijzondere bijstand af. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 22 maart 2016.

Uitspraak

14/4371 WWB
Datum uitspraak: 22 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 juli 2014, 14/2175 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 9 februari 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 11 november 2013 heeft appellant bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor de kosten van behandeling bij een orthodontist.
1.2.
Bij besluit van 16 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 maart 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat voor de hier aan de orde zijnde kosten de Zorgverzekeringswet (Zvw) is aan te merken als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening. Het gaat om kosten van een behandeling waarvoor via de zorgverzekering geen vergoeding mogelijk is, zodat (aanvullende) bijzondere bijstandsverlening in beginsel niet aan de orde is, tenzij sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Appellant heeft niet onderbouwd dat daarvan sprake is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4.2.
Niet in geschil is dat de Zvw voor de onderhavige kosten als een voorliggende voorziening moet worden aangemerkt, zodat artikel 15 van de WWB aan bijstandsverlening in de weg staat. Het college was reeds daarom niet gehouden onderzoek te doen naar de noodzaak van de behandeling voor appellant. Om die reden ziet de Raad evenmin aanleiding daarnaar onderzoek te doen, zoals appellant heeft verzocht.
4.3.1.
Appellant heeft aangevoerd dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door in andere gevallen wel bijzondere bijstand voor de kosten van orthodontie toe te kennen. Hij heeft daartoe verwezen naar de door hem naar aanleiding van een daartoe ingediend verzoek op grond van de Wet openbaarheid bestuur van het college ontvangen lijsten met toekenningen van bijzondere bijstand voor deze kosten in 2012 en 2013.
4.3.2.
Het college voerde tot 1 april 2011 het beleid dat bijzondere bijstand voor medische kosten, waaronder tandheelkundige kosten en kosten van orthodontie, onder bepaalde voorwaarden kon worden verleend. Dit beleid moet worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Met ingang van 1 april 2011 is in artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregels bijzondere bijstand Den Haag 2011 bepaald dat voor medische kosten de collectieve (aanvullende) zorgverzekering van de gemeente als toereikende voorliggende voorziening wordt beschouwd.
4.3.3.
Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat de betalingen die op de door appellant overgelegde lijsten zijn vermeld, periodieke uitbetalingen zijn van bijzondere bijstand, waarbij de oorspronkelijke toekenning vóór 1 april 2011 lag. Een behandeling bij een orthodontist duurt meestal 24-36 maanden, soms zelfs een stuk langer. Als gedurende dit traject een nota wordt ingediend, wordt op basis van de oorspronkelijke toekenning bijzondere bijstand toegekend. Ook kan er op basis van dringende redenen sprake zijn geweest van enkele nieuwe toekenningen na april 2011.
4.3.4.
Uit 4.3.2 en 4.3.3 volgt dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Het college heeft in zijn toelichting een aannemelijke verklaring gegeven voor de betalingen van bijzondere bijstand voor kosten van orthodontie na 1 april 2011. Uit de toelichting blijkt dat de gevallen waarin bijzondere bijstand is verleend als vermeld op de lijsten over 2012 en 2013, in hier relevant te achten opzicht met dat van appellant verschillen. Appellant heeft niet op deze toelichting van het college gereageerd. Appellant heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zijn geval gelijk is aan de op de lijsten vermelde gevallen. Hieruit blijkt eveneens dat het college zijn beleid, zoals dat gold tot 1 april 2011, nadien niet feitelijk heeft voortgezet, zoals appellant heeft betoogd.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en G.M.G. Hink en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) M.S. Spek

HD