Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbank Den Haag met betrekking tot de ontheffing uit functie van betrokkene, die sinds 1995 in dienst was bij de RDW. Betrokkene was werkzaam op de afdeling Juridische en Bestuurlijke Zaken en heeft zich in 2012 ziek gemeld na een conflict met haar leidinggevende. Na diverse pogingen tot re-integratie en mediation, heeft de directie van de RDW besloten betrokkene per 14 april 2014 te ontheffen uit haar functie en haar een andere functie op te dragen. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 31 maart 2016 behandeld. De Raad oordeelt dat de directie voldoende inspanningen heeft verricht om de vertrouwensbreuk tussen betrokkene en haar leidinggevende te herstellen, maar dat deze inspanningen niet het gewenste resultaat hebben opgeleverd. De Raad bevestigt dat de directie op basis van het dienstbelang heeft kunnen besluiten tot ontheffing uit de functie en het opdragen van een andere functie. De rechtbank heeft de eerdere besluiten terecht ongegrond verklaard, en het hoger beroep van betrokkene wordt afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van een goede werkrelatie en de mogelijkheden voor een werkgever om in te grijpen wanneer deze verstoord is. De Raad concludeert dat de directie van de RDW niet onterecht heeft gehandeld en bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank.