ECLI:NL:CRVB:2016:1133

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
14/6593 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering studiefinanciering op basis van woonsituatie

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van studiefinanciering aan appellant door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Appellant had studiefinanciering ontvangen op basis van de Wet studiefinanciering 2000, berekend naar de norm voor een uitwonende studerende. Echter, na een huisbezoek op 16 september 2013 door controleurs van de minister, werd vastgesteld dat appellant niet op het gemeentelijke basisadres (gba-adres) woonde. De hoofdbewoonster van het adres verklaarde dat appellant daar bijna nooit verbleef en dat hij bij zijn ouders woonde. Op basis van deze bevindingen heeft de minister de studiefinanciering herzien en het te veel betaalde bedrag van € 3.636,20 teruggevorderd.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de minister heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij aanvoert dat de hoofdbewoonster haar verklaring heeft ingetrokken en dat de controleur geen beëdigd tolk was. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en oordeelt dat de verklaring van de hoofdbewoonster en de bevindingen van het huisbezoek voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellant niet op het gba-adres woonde. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.

De uitspraak is gedaan op 9 maart 2016 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de beslissing van de rechtbank is bevestigd. Er zijn geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

14/6593 WSF
Datum uitspraak: 9 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
20 oktober 2014, 14/1883 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. V.T.E. Kuijpers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kuijpers. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. P.M.S. Slagter.

OVERWEGINGEN

1.1.
De minister heeft, voor zover hier van belang, voor de jaren 2012 en 2013 aan appellant studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) toegekend, berekend naar de norm voor een uitwonende studerende. Appellant staat vanaf 28 augustus 2011 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba) ingeschreven onder het adres [adres A] te [woonplaats]. Onder dit adres staan ook ingeschreven appellants tante
[naam hoofdbewoonster] (hoofdbewoonster), haar man en hun drie kinderen en twee andere personen.
1.2.
Op 16 september 2013 hebben twee controleurs in opdracht van de minister onderzoek gedaan naar de woonsituatie van appellant. Daartoe is een huisbezoek afgelegd op het adres waaronder appellant op dat moment in de gba was ingeschreven om te controleren of hij op dit adres woont. In de desbetreffende woning is onderzoek gedaan en is een verklaring van de hoofdbewoonster opgenomen. Van het onderzoek is op 19 september 2013 een rapport opgemaakt, waarbij een door de hoofdbewoonster op 16 september 2013 ondertekende verklaring is gevoegd. In het rapport is vermeld dat het gesprek in het Turks heeft plaatsgevonden omdat de hoofdbewoonster verklaarde de Nederlandse taal niet goed te verstaan en één van de controleurs de Turkse taal beheerst. De hoofdbewoonster heeft tijdens het huisbezoek - onder meer - verklaard dat appellant niet op het gba-adres woont, dat hij niet over een sleutel van het gba-adres beschikt, dat hij daar bijna nooit slaapt, dat hij alleen langskomt om zijn post op te halen en dat hij bij zijn ouders verblijft. Desgevraagd naar spullen van appellant heeft de hoofdbewoonster verklaard dat er in de kast op haar slaapkamer drie overhemden en twee spijkerbroeken van appellant hangen en heeft zij een aantal brieven getoond. Volgens de hoofdbewoonster zijn er van appellant geen sokken, ondergoed, schoenen, jassen en studiematerialen aanwezig op het gba-adres.
1.3.
Bij besluit van 28 september 2013 heeft de minister op basis van het onder 1.2 weergegeven rapport de vanaf januari 2012 aan appellant toegekende studiefinanciering herzien, in die zin dat appellant vanaf 1 januari 2012 als thuiswonende studerende is aangemerkt. Het aan appellant over de periode van januari 2012 tot en met september 2013 te veel betaalde bedrag van € 3.636,20 is daarbij van hem teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 30 januari 2014 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 september 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de minister, uit de tijdens het huisbezoek door de hoofdbewoonster afgelegde verklaring, heeft mogen afleiden dat appellant niet woonde op het gba-adres. Daartoe is overwogen dat appellant amper overnacht op het gba-adres, niet beschikt over een sleutel van de woning, het adres als postadres gebruikt en dat er nauwelijks persoonlijke bezittingen van appellant op het gba-adres aanwezig waren. Dat de hoofdbewoonster haar verklaring later heeft ingetrokken, kan volgens de rechtbank niet tot een ander oordeel leiden. Dat de hoofdbewoonster de Nederlandse taal niet goed beheerst levert geen aanleiding op om niet uit te mogen gaan van hetgeen de hoofdbewoonster tijdens het huisbezoek heeft verklaard, nu het gesprek in de Turkse taal heeft plaatsgevonden, niet is gebleken dat dit niet op een goede wijze is gebeurd en er geen aanknopingspunten zijn dat het rapport de verklaringen van de hoofdbewoonster onjuist weergeeft. Dat de controleur geen beëdigd tolk of vertaler is, doet daar niet aan af. De in beroep overgelegde verklaring van de vader van appellant kan ook niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat daarin slechts wordt verklaard dat appellant niet bij hem woont en dit geen uitsluitsel geeft over bewoning van het gba-adres. De overgelegde verklaring van appellant dat hij op het gba-adres woont, welke verklaring naar gesteld door drie buurtbewoners is ondertekend, kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin tot een ander oordeel leiden, nu uit het enkel plaatsen van een handtekening niet blijkt van de reden van wetenschap en de verklaring geen concrete feiten en omstandigheden bevat.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hierbij heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij woonde op het gba-adres. Volgens appellant is de rechtbank er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de hoofdbewoonster haar tijdens het huisbezoek afgelegde verklaring heeft ingetrokken. Er mag niet worden uitgegaan van de afgelegde verklaring gelet op de slechte beheersing van de Nederlandse taal door de hoofdbewoonster en omdat de controleur die Turks sprak geen beëdigd tolk of vertaler is. Voorts is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan de door hem in beroep overgelegde verklaring die door drie buurtbewoners is ondertekend.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het toepasselijke toetsingskader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht vormt in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet aangevoerd.
4.3.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, en op hoofdlijnen de daartoe gegeven overwegingen, dat de door de hoofdbewoonster afgelegde verklaring en de bevindingen tijdens het huisbezoek voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellant niet op het gba-adres woonde. In het bijzonder wordt hierbij gewezen op de verklaring van de hoofdbewoonster tegenover de controleurs dat appellant niet op het
gba-adres woont. Bovendien konden desgevraagd alleen (mogelijk) enkele kledingstukken en brieven van appellant getoond worden.
4.3.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat en waarom er geen aanleiding wordt gezien om niet uit te gaan van de juistheid van de oorspronkelijke verklaring van de hoofdbewoonster. De Raad wijst in deze ook op zijn uitspraak van 12 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4108. Er zijn geen aanknopingspunten voor de stelling van appellant ter zitting dat de door de controleurs opgestelde verklaring van de hoofdbewoonster een onjuiste weergave vormt van wat zij tegenover de controleurs heeft verklaard. De controleur, die met de hoofdbewoonster gecommuniceerd heeft in de Turkse taal, heeft de minister desgevraagd te kennen gegeven dat de opgetekende verklaring van de hoofdbewoonster zowel in het Nederlands als in het Turks aan haar is voorgelezen, waarna zij aangaf het eens te zijn met die verklaring en zij deze verklaring vervolgens heeft ondertekend.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.2 tot en met 4.3.2 volgt het dat hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016.
(getekend) J. Brand
(getekend) N. van Rooijen

JL