1.4.Bij besluit van 29 augustus 2013 heeft het college het door appellante ingediende bezwaar tegen het besluit van 21 maart 2013 gedeeltelijk gegrond verklaard. Het college heeft daarbij aan appellante de eigen bijdrage eerst met ingang van 1 januari 2014 opgelegd, op basis van een kostprijs van € 3.529,09 voor de duur van 39 perioden van vier weken, te berekenen door het CAK. Nadien heeft het college de kostprijs van de scootmobiel nader bepaald op € 2.742,09.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - onder verwijzing naar de van toepassing zijnde bepalingen in de Wmo, de Verordening voorzieningen Wmo gemeente Súdwest-Fryslân 2013 (Verordening) en het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013 (Besluit vmo) - overwogen dat, anders dan appellante meent, sprake is van een verstrekking van een voorziening in 2012. Dat de scootmobiel dient ter vervanging van een vóór 1 januari 2010 verstrekte scootmobiel maakt niet dat niet gesproken kan worden van het toekennen dan wel verstrekken van een scootmobiel. De rechtbank heeft verder overwogen dat vanaf het moment dat de bijdrageplicht in de Verordening is geregeld, het college een bijdrageplicht mag opleggen ook al is de maatschappelijke ondersteuning al verleend. De rechtbank heeft het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel verworpen. Voor zover appellante het niet eens is met de hoogte en/of de duur van de eigen bijdrage, kan zij bezwaar maken tegen de nadere besluiten of facturen van het CAK. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de ingangsdatum voor het verschuldigd zijn van een eigen bijdrage, gelet op de overgangsbepaling van artikel 12 van de Verordening, aanvangt na de overgangstermijn en niet, zoals appellante betoogt, op de datum van de verstrekking van de vervoersvoorziening. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de bekendmaking van de Verordening heeft plaatsgevonden in ‘Ta jo tsjinst’ van week 51 van 2012, zodat appellante daarvan kennis had kunnen nemen. Voor het college bestond geen verplichting om appellante een kopie van de Verordening toe te sturen.
3. Appellante heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden. Appellante heeft herhaald dat sprake is van een vóór 1 januari 2010 toegekende vervoersvoorziening en dat zij daarom, wat er zij van de vervanging van de scootmobiel, geen eigen bijdrage is verschuldigd. Voor zover zij al een eigen bijdrage verschuldigd zou zijn, kan deze niet met terugwerkende kracht worden opgelegd, althans niet voor de periode tussen de verstrekking van de vervoersvoorziening - indien verstrekt tussen 1 januari 2010 en 1 januari 2013 - en de wijziging van de Verordening per 1 januari 2013. Verder heeft appellante het oordeel van de rechtbank over de ingangsdatum - en daarmee de einddatum - van het verschuldigd zijn van de eigen bijdrage bestreden. Ook heeft appellante bestreden dat zij tegen de hoogte van de eigen bijdrage bezwaar kan maken bij het CAK. Appellante wijst er op dat het college de (grondslag voor de) eigen bijdrage aan het CAK doorgeeft en dat de informatie die het college hierover in het bestreden besluit heeft gegeven afwijkt van de informatie die het college later in de procedure bij de rechtbank heeft gegeven. Volgens appellante is sprake van strijd met het vertrouwens- en het zorgvuldigheidsbeginsel. Ten slotte heeft appellante gesteld dat de rechtbank ten onrechte niet op alle door haar aangevoerde gronden is ingegaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.In artikel 15, eerste lid, van de Wmo is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening kan bepalen dat een persoon van 18 jaren of ouder aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend, voor zover die ondersteuning bestaat uit het verlenen van een individuele voorziening in natura, een eigen bijdrage is verschuldigd.
4.1.2.Ingevolge artikel 22, eerste lid, aanhef en onder g, van de Verordening, in werking getreden met ingang van 1 januari 2013, is een eigen bijdrage verschuldigd bij het verstrekken van een voorziening voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. In artikel 22a van de Verordening is bepaald dat het college in het Besluit vmo alle financiële regels en bedragen vastlegt die in het kader van de Verordening verder nog relevant zijn.
4.1.3.Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Besluit vmo, is de persoon aan wie een individuele voorziening in natura is verleend een eigen bijdrage verschuldigd. Uit het vijfde lid van dat artikel volgt dat bij de verstrekking van een roerende voorziening in bruikleen, de termijn van inning van de eigen bijdrage 39 perioden van vier weken elk is.
4.1.4.Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Besluit vmo is de persoon aan wie voor 1 januari 2010 een vervoersvoorziening is verstrekt geen eigen bijdrage verschuldigd. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is de persoon aan wie tussen 1 januari 2010 en 1 januari 2013 een vervoersvoorziening is verstrekt, tot 1 juli 2013 geen eigen bijdrage verschuldigd.
4.1.5.De toelichting bij de Besluitenlijst van het college van 4 december 2012 over het invoeren van eigen bijdragen Wmo vermeldt onder het kopje Ingangsdatum en overgangsrecht:
“De datum van verstrekking van de voorziening is bepalend. Dit betekent dat er slechts een eigen bijdrage gevraagd kan worden zolang de vervoersvoorziening nog niet langer dan drie jaar geleden is verstrekt.”