ECLI:NL:CRVB:2016:1120

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
14/4872 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorzieningen van hulp bij het huishouden, periodiek deur tot deur vervoer en een scootmobiel

In deze zaak heeft appellante, die een aanvraag heeft ingediend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om hulp bij het huishouden, periodiek deur tot deur vervoer en een scootmobiel. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 maart 2016 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek dat aan de afwijzing ten grondslag ligt, niet zorgvuldig is uitgevoerd. De medisch adviseur heeft onvoldoende informatie van de behandelaars van appellante betrokken, wat heeft geleid tot een onjuiste beoordeling van haar beperkingen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond moeten verklaren en dat besluit moeten vernietigen. Desondanks heeft de Raad besloten de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat er geen onderbouwing is voor de gevraagde voorzieningen. Appellante heeft verzocht om schadevergoeding voor de kosten van huishoudelijke hulp, maar dit verzoek is afgewezen omdat de schade niet aannemelijk is gemaakt. De Raad heeft de proceskosten van appellante toegewezen tot een bedrag van € 2.480,-.

Uitspraak

14/4872 WMO
Datum uitspraak: 30 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
21 juli 2014, 13/10265 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.G. Groen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 16 september 2015, waar beide partijen na berichtgeving niet zijn verschenen.
Na de zitting is het onderzoek heropend.
De zaak is opnieuw behandeld op de zitting van 17 februari 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Groen. Het college is vertegenwoordigd door
mr. F. Darwish-Willeboordse.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Appellante heeft op 7 februari 2013 een aanvraag ingediend om op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in aanmerking te worden gebracht voor hulp bij het huishouden en voor een vervoersvoorziening, zoals een taxibus of scootmobiel.
1.2.
Het college heeft op 5 april 2013 drie besluiten genomen, waarin de gevraagde voorzieningen van hulp bij het huishouden, periodiek deur tot deur vervoer en een scootmobiel worden afgewezen. Appellante heeft tegen die drie besluiten bezwaar gemaakt.
1.3.
Het college heeft in een besluit van 18 november 2013 (bestreden besluit) het bezwaar voor zover het is gericht tegen de besluiten over de vervoersvoorzieningen ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen het besluit over de hulp bij het huishouden heeft het college gegrond verklaard. Het college heeft alsnog met ingang van 18 november 2013 voor de duur van 12 maanden 3 uur per week hulp bij het huishouden in categorie 2 toegekend. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen, kort weergegeven, dat het aan de besluitvorming ten grondslag liggende medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. Uit dat medisch onderzoek blijkt dat appellante in staat is om ongeveer 800 meter te lopen, 3,5 kilometer te fietsen en in staat is zelfstandig gebruik te maken van het openbaar vervoer. Daarom is er geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Verder blijkt uit het medisch onderzoek dat appellante wel is aangewezen op een aantal uren huishoudelijke verzorging, met name voor wat betreft de regievoering van het huishouden. Niet is gebleken dat appellante met een toewijzing van 3 uur tekort is gedaan. Ook heeft het college op goede gronden de indicatie voor een jaar afgegeven, zodat daarna weer kan worden bezien of een nieuwe indicatie is aangewezen.
3. Appellante heeft in hoger beroep het volgende aangevoerd. De medische rapporten zijn niet zorgvuldig tot stand gekomen. Ten onrechte is daarin geen recente informatie uit de behandelend sector betrokken. Appellante kan niet 800 meter lopen, 3,5 kilometer fietsen en zelfstandig gebruik maken van het openbaar vervoer. Verder zijn er ten onrechte geen uren geïndiceerd voor licht huishoudelijk werk en de dagelijkse organisatie van het huishouden. Ook heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom geen hulp bij het huishouden is verleend voor de maximale termijn van 2 jaar. Bovendien moet de verlening van huishoudelijke hulp ingaan per datum van de aanvraag. Appellante heeft namelijk vanaf
5 april 2013 kosten gemaakt voor huishoudelijke hulp.
4. Het college heeft in verweer aangevoerd dat geen informatie is ontvangen van appellantes behandelaars. Dit komt voor risico van appellante. De medisch adviseur heeft aan appellante brieven voor haar behandelaars meegegeven met daarin het verzoek medische informatie te verstrekken. Appellante moest die brieven aan haar behandelaars geven en ervoor zorg dragen dat deze informatie binnen twee weken in een antwoordenvelop zou worden toegestuurd. De medisch adviseur heeft, ook na een rappel, de gevraagde medische informatie niet ontvangen. Het advies van de medisch adviseur is met de nodige zorgvuldigheid totstand gekomen. Verder is het zo dat appellante de aanvraag voor hulp bij het huishouden heeft gedaan in de vorm van zorg in natura, zodat deze voorziening niet met terugwerkende kracht kon worden verstrekt.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1.
Op 2 april 2013 heeft medisch adviseur M. Vuijk, advies uitgebracht aan het college. Vuijk heeft zich bij haar advies gebaseerd op de anamnese, observatie van het functioneren van appellante, een beperkt lichamelijk onderzoek en door appellante meegebrachte informatie van haar behandelaars. Vuijk heeft geconcludeerd dat appellante lichamelijke beperkingen heeft en beperkingen wat betreft het voeren van regie. Zij wordt daarmee in staat geacht om met begeleiding het huishouden te voeren. De beperkingen zijn niet zodanig dat een scootmobiel aangewezen is. Appellante kan gebruik maken van het openbaar vervoer. In de bezwaarfase heeft medisch adviseur L. Tjon A Loi op 9 oktober 2013 een medisch advies uitgebracht. Uit het rapport van Tjon A Loi blijkt dat zij ook een anamnese heeft afgenomen, beperkt lichamelijk onderzoek en bewegingsonderzoek heeft gedaan en het functioneren van appellante heeft geobserveerd. Verder heeft Tjon A Loi kennis genomen van door appellante overhandigde brieven van haar behandelend psychiater en chiropractor. Nadere informatie van appellantes huisarts, behandelend psychiater en fysiotherapeut is opgevraagd maar niet ontvangen. Tjon A Loi concludeert dat er geen onderliggende lichamelijke stoornissen voor de door appellante genoemde problemen zijn vastgesteld, waardoor zij fysiek niet in staat zou zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk. Ook is geen loopstoornis objectiveerbaar waardoor appellante niet in staat zou zijn om meer dan 800 meter te lopen of gebruik te maken van het openbaar vervoer. Door psychische problemen heeft appellante wel beperkingen in de regievoering in algemene zin des levens en als voortvloeisel daarvan in de regievoering van het huishouden. Een geschoolde hulpverlener is aangewezen die appellante kan begeleiden en met wie appellante kan samenwerken in het huishouden.
5.2.
Tussen partijen is in geschil of het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. Volgens appellante is dat niet zo, omdat de medisch adviseur bij het onderzoek ook informatie van haar huisarts, psychiater en fysiotherapeut had moeten betrekken. Volgens het college kon dat niet omdat de medisch adviseur niet de gevraagde informatie van de behandelaars heeft ontvangen. Uit de gedingstukken blijkt dat de medisch adviseur om deze informatie te krijgen, aan appellante brieven heeft meegegeven voor haar behandelaars. De bedoeling was dat zij die brieven aan de behandelaars zou geven, waarna de behandelaars de informatie aan de medisch adviseur zouden sturen. Gelet op de door de medisch adviseur aangenomen beperking van appellante, namelijk dat zij door haar psychische problemen beperkingen heeft ‘in de regievoering in algemene zin des levens’, is het niet zorgvuldig geweest om aan haar het inwinnen van informatie bij haar behandelaars over te laten en daarmee bij haar het risico te leggen als die informatie niet wordt gegeven.
5.3.
Dat leidt tot de conclusie dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank had daarom het beroep tegen het bestreden besluit gegrond moeten verklaren en dat besluit moeten vernietigen. Dat houdt in dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd.
5.4.
Op grond van de gedingstukken is er aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
5.4.1.
Appellante heeft medische informatie in geding gebracht. Dat betreft een verklaring van de behandelend psychiater van 19 juni 2013 (kennelijk abusievelijk gedateerd op 19 juni 2017). De psychiater beschrijft de pijnklachten van appellante en volgens hem is er een verdenking van een vernauwing van het lumbale wervelkanaal door hyperlordose. Zijn advies is om appellante neurologisch te laten onderzoeken en een foto te maken van het bekken. Verder adviseert hij een gynaecologisch onderzoek in verband met de druppel incontinentie. De radioloog bericht vervolgens naar aanleiding van een onderzoek op 1 juli 2013 dat appellante een normale botstructuur en kalkgehalte van bekken en proximale femore heeft. De sacrum en si-gewrichten zijn normaal. De heupgewrichten zijn normaal en symmetrisch. In de weke delen zijn geen afwijkingen. De conclusie is dat bekken en heupgewrichten geen afwijkingen hebben. Uit informatie van de huisarts blijkt vervolgens dat de fysiotherapeut op 22 mei 2014 heeft bericht dat er geen duidelijk beeld van de rug- en beenklachten is en geen sprake van bekkeninstabiliteit. Volgens de fysiotherapeut is er sprake van een inconsequent beeld. De fysiotherapeut heeft appellante geadviseerd dagelijks te lopen om haar belastbaarheid te vergroten. Op 26 september 2013 heeft de uroloog de huisarts bericht dat sprake is van een milde stressincontinentie, en dat geen sprake is van verzakkingsproblematiek.
5.4.2.
Op grond van de onder 5.4.1 genoemde medische informatie is niet gebleken dat de medisch adviseur de beperkingen van appellante heeft onderschat. Het besluit van het college om geen periodiek deur tot deur vervoer en een scootmobiel toe te kennen, kan dan ook de rechterlijke toets doorstaan. Verder valt niet in te zien dat het college niet heeft kunnen volstaan met een toekenning van hulp bij de huishouding volgens welke wordt voorzien in een geschoolde hulpverlener die appellante kan begeleiden en met wie appellante kan samenwerken in het huishouden. Appellante heeft niet gemotiveerd aangevoerd waarom daarnaast meer tijd aangewezen was.
5.5.
Appellante heeft verzocht om vergoeding van door haar geleden schade, bestaande uit de kosten die zij in de periode in geding heeft gemaakt aan betaalde hulp bij het huishouden. Deze vordering wordt niet toegewezen, reeds omdat de gestelde schade niet aannemelijk is gemaakt. Ter onderbouwing van de gestelde schade heeft appellante uitsluitend nota’s overgelegd. Zij heeft geen betalingsbewijzen overgelegd. Op de zitting heeft appellante niet voldoende duidelijkheid over de betalingen verschaft. Niet begrijpelijk is dat appellante niet eerder al heeft genoemd dat zij betaalde hulp had. Ook is niet begrijpelijk dat tijdens de hoorzitting in bezwaar namens appellante is aangegeven dat haar huis verwaarloosd is te noemen, terwijl zij volgens de nota’s 5 uur huishoudelijke hulp per week zou hebben ontvangen. Het college heeft in de procedure meerdere keren aangegeven dat de gestelde schade onvoldoende onderbouwd is. Desondanks heeft appellante geen nadere onderbouwing gegeven.
5.6.
Ten slotte is er geen aanleiding om appellante te volgen in haar beroepsgrond dat het college ten onrechte de duur van het besluit heeft beperkt tot 12 maanden.
6. Er is aanleiding voor een proceskostenvergoeding in bezwaar € 992,-, beroep € 496,- en hoger beroep € 992,-, in totaal € 2.480,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.480,-;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en J.P.A. Boersma en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2016.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) V. van Rij

AP