ECLI:NL:CRVB:2016:1119

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
15/7 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van indicatie voor persoonlijke verzorging op basis van zorgvuldige beoordeling door medisch adviseur

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die lijdt aan schizofrenie en andere gezondheidsproblemen, had een indicatie voor zorg aangevraagd onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor persoonlijke verzorging en begeleiding. Het CIZ had echter alleen een indicatie voor begeleiding verleend en de aanvraag voor persoonlijke verzorging afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het advies van de medisch adviseur van CIZ, dat op zorgvuldige wijze tot stand was gekomen. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om haar persoonlijke verzorging zelfstandig uit te voeren, met enige aansturing vanwege haar psychische klachten. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het advies van de medisch adviseur en dat appellante niet in aanmerking kwam voor de gevraagde indicatie voor persoonlijke verzorging.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de indicatie voor begeleiding individueel voldoende was, waarbij de begeleiding gericht was op het structureren van de dag en het huishouden. De Raad wees ook op het feit dat de door appellante overgelegde documenten niet relevant waren voor de beoordeling van de zaak, omdat deze betrekking hadden op een andere periode en wetgeving. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.J. Schaap als voorzitter.

Uitspraak

15/7 AWBZ
Datum uitspraak: 30 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 november 2014, 14/1576 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.B.E. van Kan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Kan. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is bekend met schizofrenie van het ongedifferentieerde type en een depressieve stoornis. Ook is zij bekend met diabetes mellitus, obesitas, hoofdpijnklachten en hypovitaminose D. Appellante heeft op 16 augustus 2013 een indicatie voor zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aangevraagd voor de functies persoonlijke verzorging en begeleiding.
1.2.
CIZ heeft bij besluit van 9 september 2013 aan appellante een indicatie voor de functie begeleiding individueel klasse 2, geldig van 9 september 2013 tot en met 8 september 2015, verleend. CIZ heeft bij dit besluit de aanvraag van appellante om een indicatie voor de functie persoonlijke verzorging afgewezen. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 16 januari 2014 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante lichamelijk gezien in staat is om de persoonlijke verzorging zelfstandig uit te voeren, maar dat wegens haar psychische klachten aansturing daarbij gewenst is. Omdat de begeleiding tijdens de persoonlijke zorg niet fysiek aanwezig hoeft te zijn bij alle (deel)handelingen, valt dit niet onder de functie persoonlijke verzorging maar onder de functie begeleiding individueel.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. De rechtbank acht het advies van de medisch adviseur van CIZ van 19 december 2013 zorgvuldig voorbereid en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan haar conclusies. Appellante heeft geen medisch geobjectiveerde stukken overgelegd waaruit blijkt dat de medisch adviseur van CIZ haar gezondheidssituatie onjuist heeft beoordeeld.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft zij, samengevat, het volgende aangevoerd. Het advies van de medisch adviseur van CIZ van 19 december 2013 bevat een motiveringsgebrek. De medisch adviseur heeft in dit advies ten onrechte niet de vraag beantwoord of appellante op grond van haar psychiatrische aandoeningen, die de dominante grondslag voor haar problematiek vormen, een indicatie voor de functie persoonlijke verzorging nodig heeft. Over de indicatie voor de functie begeleiding individueel heeft appellante aangevoerd dat uit het bestreden besluit niet precies blijkt uit welke handelingen deze begeleiding bestaat en hoeveel tijd deze in beslag nemen. Verder heeft appellante aangevoerd dat uit het bestreden besluit niet blijkt in welke mate CIZ gebruikelijke zorg van haar echtgenoot en haar inwonende kind verwacht, welke zorg zij in welke mate bieden als mantelzorgers en in welke mate mantelzorg en gebruikelijke zorg zijn afgewisseld.
3.2.
CIZ kan zich vinden in de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het advies van de medisch adviseur van CIZ van 19 december 2013 op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat geen aanleiding bestaat om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De medisch adviseur heeft in dit advies vastgesteld dat de dominante grondslag voor de zorg de psychiatrische problematiek van appellante is en de tweede grondslag haar somatische problematiek. Zij heeft overwogen dat op basis van de bekende somatische aandoeningen hulp bij of overname van de persoonlijke verzorging niet kan worden onderbouwd. Wel kan het zo zijn dat door de psychische klachten de zelfzorg verminderd is en dat appellante moet worden aangespoord om deze handelingen uit te voeren. Overname van de handelingen is volgens de medisch adviseur niet wenselijk, omdat appellante hiervan passiever zal worden en het haar fysieke conditie niet ten goede zal komen. De medisch adviseur heeft hiermee de vraag of appellante in aanmerking komt voor de functie persoonlijke verzorging vanuit de psychiatrische en de somatische grondslag beoordeeld. Uit de brieven van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige en de psychiater van Riagg Rijnmond van 5 september 2013 en van de
GZ-psycholoog drs. M.C.J. van Rijn van 9 februari 2012 blijkt verder niet dat appellante niet in staat is om de persoonlijke verzorging zelf uit te voeren als zij hierbij wordt aangestuurd. CIZ heeft zich onder verwijzing naar het advies van de medisch adviseur terecht op het standpunt gesteld dat appellante niet in aanmerking komt voor een indicatie voor de functie persoonlijke verzorging. Appellante heeft in hoger beroep een document van Birtick Zorg & Welzijn (Birtick) overgelegd met een indicatie voor zorg waaronder persoonlijke verzorging over de periode van 9 september 2015 tot en met 9 mei 2016. Dit leidt de Raad, niet tot een ander oordeel. Dit document ziet immers op een periode die buiten de in dit geding te beoordelen periode valt en is gebaseerd op andere wetgeving dan de AWBZ, die door een ander bestuursorgaan dan CIZ wordt uitgevoerd.
4.2.
Over de functie begeleiding individueel heeft CIZ overwogen dat het doel hiervan begeleiding is bij het structureren van de dag en het huishouden en stimuleren tot het uitvoeren van de dagelijkse activiteiten. Deze begeleiding wordt geboden naast behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet. CIZ acht ondersteuning bij structuur en praktische vaardigheden (waaronder aansturing om tot handelen te komen, ook bij persoonlijke zorg) dagelijks noodzakelijk. Het betreft dan twee of meer korte zorgmomenten per dag van in totaal 30 minuten. De Raad ziet in wat appellante heeft aangevoerd en in de overgelegde stukken geen aanleiding voor haar stelling dat voor deze zorg meer tijd nodig is. Appellante is met de aan haar verleende indicatie niet tekort gedaan. Voor zover appellante zich ook in dit verband op het document van Birtick beroept, verwijst de Raad naar wat hij hierover heeft overwogen onder 4.1.
4.3.
De gemachtigde van CIZ heeft ter zitting toegelicht dat CIZ zich in dit geval niet op het standpunt stelt dat de benodigde zorg onder gebruikelijke zorg valt. De overweging die hierover is opgenomen in het bestreden besluit is van algemene aard en heeft geen invloed op de uitkomst van de besluitvorming. De beroepsgrond die appellante hierover heeft aangevoerd, treft dan ook geen doel.
4.4.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en J.P.A. Boersma en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2016.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) V. van Rij

MO