In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die meerdere lichamelijke klachten heeft, had in 2007 een scootmobiel toegewezen gekregen en woonde in een gelijkvloerse seniorenwoning. Na de verhuizing naar een woning met trappen in 2011, heeft hij in 2013 een aanvraag ingediend voor een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat de verhuizing voorzienbaar was.
De Raad oordeelt dat het college geen bevoegdheid kan ontlenen aan artikel 4 van de Wmo om de gevraagde voorziening te weigeren. De Raad stelt vast dat de gemeenteraad verantwoordelijk is voor het opstellen van regels omtrent de te verlenen individuele voorzieningen. Aangezien er geen wettelijke grondslag is voor de weigeringsgrond die het college heeft gehanteerd, kan het bestreden besluit niet in stand blijven. De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van het college en kent aan de appellant een verhuiskostenvergoeding toe van € 2.950,-. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.976,- bedragen.