ECLI:NL:CRVB:2016:1057
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.F. Claessens
- G.M.G. Hink
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen gezamenlijke huishouding en middelen
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 1 juni 1996 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het bezwaar van appellante tegen de intrekking van haar bijstand ongegrond verklaarde. De intrekking was gebaseerd op een anonieme melding dat appellante samenwoonde met I, haar ex-echtgenoot, en dat zij beschikten over middelen die niet waren gemeld. De sociale recherche voerde een onderzoek uit, waaruit bleek dat appellante en I een gezamenlijke huishouding zouden hebben gevoerd, wat appellante betwistte. De Raad oordeelt dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gezamenlijke huishouding en dat de intrekking van de bijstand over de periode van 14 april 2005 tot 1 januari 2007 niet gerechtvaardigd was. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en herroept het besluit van het college, waarbij het college wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen over de terugvordering van de bijstand.