ECLI:NL:CRVB:2016:1037
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van malingering
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WIA-uitkering van appellante, die zich in 2006 ziek meldde als schoonmaakster vanwege psychische klachten. Na een herbeoordeling in 2012 concludeerde het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat appellante per 8 februari 2013 geen recht meer had op een WIA-uitkering. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat het rapport van psycholoog E.H. Ameling, dat door het Uwv was gebruikt, niet zorgvuldig tot stand was gekomen en inconsistenties vertoonde.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts volledig en zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had dossieronderzoek gedaan, informatie opgevraagd bij de huisarts en appellante zelf onderzocht. De Raad concludeerde dat er geen psychisch ziektebeeld was dat de klachten van appellante kon verklaren. Het rapport van psycholoog Ameling, waarin malingering werd gesuggereerd, werd als zorgvuldig en consistent onderbouwd beschouwd. De Raad bevestigde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellante geduide functies en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) correct was vastgesteld.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.