ECLI:NL:CRVB:2016:1029
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- E.W. Akkerman
- M.C. Bruning
- R.P.T. Elshoff
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WIA-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant was sinds 11 december 2006 in aanmerking voor een WIA-uitkering, vastgesteld op 80-100% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling in oktober 2013, uitgevoerd door een verzekeringsarts, werd geconcludeerd dat appellant verminderde benutbare mogelijkheden had. De beperkingen werden vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 oktober 2013. Op basis van deze FML concludeerde een arbeidsdeskundige dat appellant in staat was om enkele geselecteerde functies te vervullen, waardoor zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Het Uwv besloot op 28 november 2013 dat appellant per 29 januari 2014 geen recht meer had op een WIA-uitkering.
Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen strijd was met het vertrouwens- of rechtszekerheidsbeginsel. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn gezondheid ernstig was aangetast door het Complex regionaal pijnsyndroom (CRPS) en dat zijn belastbaarheid door het Uwv was onderschat. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat er voldoende beperkingen waren aangenomen die voortkwamen uit ziekte of gebrek.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. De Raad concludeerde dat appellant op medische gronden in staat moest worden geacht de door de arbeidsdeskundige voorgestelde functies te vervullen en met die functies ten minste 65% van het maatmaninkomen te verdienen. De Raad oordeelde dat de beschikbare gegevens voldoende informatie boden over de gezondheidstoestand van appellant op de relevante datum, en dat de eigen opvatting van appellant over zijn gezondheid niet het gewicht had dat hij eraan hechtte. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 maart 2016.