ECLI:NL:CRVB:2016:1029

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
14-5901 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WIA-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant was sinds 11 december 2006 in aanmerking voor een WIA-uitkering, vastgesteld op 80-100% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling in oktober 2013, uitgevoerd door een verzekeringsarts, werd geconcludeerd dat appellant verminderde benutbare mogelijkheden had. De beperkingen werden vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 oktober 2013. Op basis van deze FML concludeerde een arbeidsdeskundige dat appellant in staat was om enkele geselecteerde functies te vervullen, waardoor zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Het Uwv besloot op 28 november 2013 dat appellant per 29 januari 2014 geen recht meer had op een WIA-uitkering.

Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen strijd was met het vertrouwens- of rechtszekerheidsbeginsel. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn gezondheid ernstig was aangetast door het Complex regionaal pijnsyndroom (CRPS) en dat zijn belastbaarheid door het Uwv was onderschat. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat er voldoende beperkingen waren aangenomen die voortkwamen uit ziekte of gebrek.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. De Raad concludeerde dat appellant op medische gronden in staat moest worden geacht de door de arbeidsdeskundige voorgestelde functies te vervullen en met die functies ten minste 65% van het maatmaninkomen te verdienen. De Raad oordeelde dat de beschikbare gegevens voldoende informatie boden over de gezondheidstoestand van appellant op de relevante datum, en dat de eigen opvatting van appellant over zijn gezondheid niet het gewicht had dat hij eraan hechtte. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 maart 2016.

Uitspraak

14/5901 WIA
Datum uitspraak: 23 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
15 september 2014, 14/1750 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.F.R. Eisenberger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nader medisch rapport.
Appellant heeft nog een nader medisch stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Eisenberger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft appellant met ingang van 11 december 2006 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80-100%. Na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering is appellant in aanmerking gebracht voor een loonaanvullingsuitkering met ingang van 12 juni 2009.
1.2.
In oktober 2013 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden van de rechten van appellant op een WIA-uitkering. In dat kader is appellant op 21 oktober 2013 onderzocht door een verzekeringsarts. Die heeft in zijn rapport van 28 oktober 2013 geconcludeerd dat sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden. De beperkingen van appellant zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 oktober 2013.
1.3.
Uitgaande van de belastbaarheid zoals vastgelegd in die FML heeft een arbeidsdeskundige in het rapport van 14 november 2013 geconcludeerd dat appellant in staat is een aantal van de geselecteerde functies te vervullen. Met deze functies is appellant in staat een dusdanig inkomen te verdienen dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
1.4.
Naar aanleiding van de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 28 november 2013 vastgesteld dat appellant met ingang van
29 januari 2014 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
1.5.
Bij besluit van 19 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 november 2013 ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 februari 2014 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 februari 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door het Uwv op juiste en zorgvuldige wijze is verricht. De artsen van het Uwv hebben appellant zelf onderzocht en informatie ingewonnen bij de behandelend sector. Een groot deel van de klachten van appellant is erkend daarom zijn in de FML beperkingen opgenomen. Het Uwv is bevoegd de WIA-uitkering per een toekomende datum in te trekken. Er is geen sprake van strijd met het vertrouwens- of rechtszekerheidsbeginsel.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij een zwakke gezondheid heeft en lijdt aan Complex regionaal pijnsyndroom (CRPS). Dit pijnsyndroom beperkt appellant ernstig in zijn dagelijkse levensverrichtingen. De belastbaarheid van appellant is door het Uwv ernstig onderschat.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Over de diagnose (CRPS/Südeckse dystrofie) bestaat geen verschil van mening. Er zijn voldoende beperkingen aangenomen, die aantoonbaar voortkomen uit ziekte of gebrek.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank alsmede de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid worden onderschreven. Het door het Uwv verrichte medisch onderzoek is zorgvuldig geweest.
4.3.
Op basis van de beschikbare gegevens is aannemelijk gemaakt dat appellant op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten in staat moet worden geacht de door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen en met die functies ten minste 65% van het maatmaninkomen te verdienen.
4.4.
De beschikbare gegevens bevatten voldoende informatie over de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot dat oordeel te komen. Er is uitgebreid informatie ingewonnen bij de behandelaars van appellant. Aan de eigen opvatting van appellant over zijn gezondheidstoestand komt niet dat gewicht toe dat appellant daaraan gehecht wil zien.
4.5.
Over de in hoger beroep door appellant overgelegde stukken wordt overwogen dat orthopedisch chirurg I.V. van Dalen in zijn brief van 7 november 2014 opmerkt dat geen afwijkingen zijn gevonden die houvast voor de klachten kunnen geven. Anesthesioloog
W.W.A. Zuurmond merkt in zijn brief van 15 oktober 2014 op dat de fysiotherapeut terecht stelt dat de belastbaarheid van appellant erg laag is. Hij geeft echter niet aan dat de belastbaarheid door het Uwv is onderschat, nu in de FML van 22 oktober 2013 ook al forse beperkingen zijn opgenomen.
5. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en M.C. Bruning en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) N. Veenstra

UM