ECLI:NL:CRVB:2016:1012

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
14-1350 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van het medische onderzoek en de vastgestelde beperkingen in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die eerder een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, heeft in hoger beroep gesteld dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen te gering zijn en dat haar klachten onvoldoende zijn erkend. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medische onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen die door de verzekeringsarts waren vastgesteld, terecht waren. De Raad onderschrijft deze overwegingen en concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De Raad stelt vast dat er geen organisch substraat van de klachten is aangetoond en dat de geclaimde beperkingen niet objectiveerbaar zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van de WIA.

Uitspraak

14/1350 WIA
Datum uitspraak: 18 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
30 januari 2014, 13/1295 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat, heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2015. Namens appellante is
mr. Gloudi verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. van Steenwijk.
Het onderzoek is heropend na de zitting om appellante in de gelegenheid te stellen expertises in te brengen.
Bij brief van 24 augustus 2015 heeft appellante een letselschaderapport van neuroloog
W.I.M. Verhagen overgelegd. Hierop heeft het Uwv bij brief van 7 september 2015 met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van gelijke datum gereageerd.
Bij brief van 11 januari 2016 is namens appellante te kennen gegeven dat een psychiatrische expertise niet meer is verkregen en vervolgens is verzocht om de procedure voort te zetten op basis van de beschikbare stukken. Daarbij is te kennen gegeven dat er geen behoefte is aan een nadere zitting. Nadat ook het Uwv toestemming heeft verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen, heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is eerder bekend bij het Uwv wegens een van 24 juli 1996 tot 4 januari 2007 ontvangen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
1.2.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als directrice van een verzekeringsbedrijf. Zij is op 10 januari 2010 betrokken geweest bij een auto-ongeluk. Op 11 januari 2010 heeft zij zich ziek gemeld met nek-, hoofdpijn- en gewrichtsklachten, pijn in de flank van haar lichaam en knieklachten als gevolg van het auto-ongeluk.
1.3.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 21 mei 2012 bepaald dat appellante met ingang van 9 januari 2012 geen recht heeft op een uitkering ingevolge Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Aan dit besluit ligt het standpunt ten grondslag dat appellante op 9 januari 2012 in medisch opzicht in staat moet worden geacht haar werk van directrice te verrichten.
1.4.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Dit bezwaar heeft het Uwv, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard bij besluit van 21 januari 2013 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, dat is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek en informatie uit de behandelend sector, op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de rechtbank geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de beperkingen zoals door de verzekeringsarts vastgesteld en neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 mei 2012. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bij het vaststellen van de lichamelijke beperkingen, informatie van de huisarts, radioloog en neuroloog heeft betrokken. Zowel uit radiologisch als neurologisch onderzoek zijn geen afwijkingen geconstateerd. Betreffende de psychische klachten heeft de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd waarom ten tijde van de datum in geding geen sprake was van psychische klachten, omdat in de brief van de huisarts van 6 april 2012 geen melding wordt gemaakt van psychische klachten. Eerst op 29 oktober 2012 blijkt dat appellante de huisarts heeft geconsulteerd in verband met psychische klachten, waarna hij haar heeft doorverwezen. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat appellante in staat is de maatgevende arbeid te verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellante haar gronden gehandhaafd dat voor haar klachten veel te geringe beperkingen zijn aangenomen. Lichamelijk is zij op tal van punten in de FML meer beperkt. Appellante heeft last van aanhoudende (whiplash)klachten, zoals hoofdpijn en nekpijn, pijn in de flank en in heupen en knieën passend bij een whiplash associated disorder graad I-II. Deze aanhoudende (hoofdpijn)klachten, de concentratiestoornis en haar vermoeidheid (een energetische beperking) belemmeren haar ernstig in het dagelijks functioneren. Daarnaast zijn ten onrechte geen beperkingen aangenomen voor haar psychische klachten. Appellante heeft last van herbelevingen van het auto-ongeluk die uiteindelijk zijn gediagnosticeerd als PTSS. Hierdoor slaapt zij slecht, waardoor zij overdag kampt met vermoeidheid. Nu zij in het dagelijks leven door deze klachten zeer fors belemmerd wordt, maakt dit bij uitstek dat zij haar maatgevende functie van directrice niet meer kan uitoefenen. In dat verband is erop gewezen dat in de wachttijd er nooit een moment is geweest dat appellante zou kunnen re-integreren in haar eigen werk. Tot slot heeft appellante een letselschaderapport van 4 augustus 2015 van dr. W.I.M. Verhagen, neuroloog overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De overwegingen van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het medische onderzoek en de daaraan verbonden conclusie worden geheel onderschreven. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is voor twijfel aan de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten verwezen wordt naar de rapporten van 3 mei 2012, 17 december 2012, en in beroep van 14 maart 2013,
6 september 2013 en 20 november 2013, is overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom er geen reden is andere dan wel verdergaande beperkingen aan te nemen. In het rapport van 3 mei 2012 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat er geen organisch substraat van de klachten is aangetoond en dat bij lichamelijk onderzoek de geclaimde beperkingen niet objectiveerbaar noch consistent zijn. Er zijn gedeeltelijk consistente en plausibele beperkingen zodat de verzekeringsarts beperkingen heeft vastgesteld in de rubrieken 2 tot en met 6 van de FML. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat met deze beperkingen haar klachten en beperkingen zijn onderschat. Op het daartoe in hoger beroep overgelegde letselschaderapport van neuroloog Verhagen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van
7 september 2015 inzichtelijk gemotiveerd waarom dit rapport geen nieuwe inzichten oplevert die aanleiding geven om te twijfelen aan de beperkingen zoals neergelegd in de FML van
3 mei 2012 met betrekking tot de datum in geding, 9 januari 2012. Evenmin kan appellante gevolgd worden in haar grond dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van haar psychische klachten. De verzekeringsartsen hebben daartoe voldoende gemotiveerd dat ten tijde van de datum in geding, geen sprake was van psychische klachten die leiden tot beperkingen. Terecht is erop gewezen dat appellante eerst eind oktober 2012, ruim na de datum in geding, door de huisarts is verwezen voor specialistische behandeling.
4.2.
De arbeidsdeskundigen (bezwaar en beroep) hebben in de rapporten van 21 mei 2012,
8 januari 2013 en 20 maart 2013 in voldoende mate uiteengezet dat appellante op grond van de FML van 3 mei 2012 in staat wordt geacht de maatgevende arbeid te verrichten.
4.3.
Gelet op wat in 4.1 en 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Hieruit volgt dat er geen aanleiding is schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente toe te kennen zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) P. Boer

AP