ECLI:NL:CRVB:2015:997
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 21 november 2007 bijstand, maar er zijn signalen binnengekomen over zijn financiële situatie, wat leidde tot een onderzoek door de Belastingdienst en de sociale recherche. Dit onderzoek onthulde dat appellant betrokken was bij een aantal onroerend goed transacties en dat er sieraden in beslag waren genomen die aan hem toebehoorden. Op basis van deze bevindingen heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch op 30 juli 2012 besloten de bijstand van appellant met ingang van 1 april 2012 in te trekken, omdat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het college. De rechtbank Oost-Brabant bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 26 juli 2013.
Appellant ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Hij voerde aan dat hij niets had ontvangen uit de erfenis van zijn zus en dat de verbouwingen aan de woning niet ten laste van zijn bijstandsrecht konden worden gelegd. De Raad oordeelde dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij mede-erfgenaam was van de woning van zijn zus, die was verkocht voor een aanzienlijk bedrag. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat niet kon worden vastgesteld of appellant recht had op bijstand. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.