ECLI:NL:CRVB:2015:992
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake bijstandsverlening en terugvordering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 januari 2013. De zaak betreft een geschil over de bijstandsverlening aan appellanten, die in bezwaar waren gegaan tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De Raad had eerder, op 8 juli 2014, een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2014:2347) waarin werd vastgesteld dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende feitelijke grondslag boden voor het standpunt van het college dat appellant gedurende de gehele beoordelingsperiode werkzaamheden had verricht. Het college werd opgedragen om het gebrek in het besluit van 23 april 2012 te herstellen.
In het bestreden besluit 2, dat ter uitvoering van de tussenuitspraak werd genomen, heeft het college de bijstandsverlening van appellanten hersteld voor de perioden van 1 april 2007 tot en met 31 oktober 2011 en van 1 december 2011 tot en met 15 december 2011. De terugvordering werd vastgesteld op € 1.319,85 en de kosten van rechtsbijstand werden vergoed tot een bedrag van € 974,-. Appellanten gaven aan dat met het bestreden besluit 2 aan hun belang tegemoet was gekomen, maar hielden desondanks vast aan hun hoger beroep.
De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk was en dat de aangevallen uitspraak diende te worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 werd gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond werd verklaard. De Raad veroordeelde het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.960,- en bepaalde dat het college het door appellant betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 31 maart 2015.