In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een aanvraag om bijstand van appellanten, die op 19 juni 2012 was ingediend, maar door het college van burgemeester en wethouders van Eemnes was afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellanten tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De Raad heeft geoordeeld dat de bijstand naar de norm voor gehuwden van appellant ten onrechte was ingetrokken vanaf 1 oktober 2011, en dat appellanten vanaf die datum weer recht op bijstand hebben. Dit betekent dat de eerdere besluitvorming naar aanleiding van de aanvraag om bijstand van 19 juni 2012 niet meer relevant is. De Raad heeft het besluit van 24 augustus 2012 herroepen en het college veroordeeld in de kosten van appellanten voor rechtsbijstand, die in totaal op € 980,- zijn begroot. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de zaken 13/5845 WWB, 13/5846 WWB en 14/177 WWB gevoegd zijn behandeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier heeft de beslissing vastgelegd.