ECLI:NL:CRVB:2015:978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
13-6499 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van gezamenlijke huishouding in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante ontving sinds 1 november 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Er ontstond een geschil over de rechtmatigheid van deze bijstandsverlening, nadat er een anonieme tip was binnengekomen dat appellante samenwoonde met een persoon genaamd S. Dit leidde tot een onderzoek door de afdeling Bijzondere Onderzoeken van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Rotterdam, waarbij onder andere dossieronderzoek en een gesprek met appellante en S plaatsvond.

Op basis van de bevindingen van dit onderzoek heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam besloten om de bijstand van appellante met ingang van 1 april 2013 in te trekken, omdat zij haar wettelijke inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van de gezamenlijke huishouding met S. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de uit het onderzoek gebleken feiten en omstandigheden objectief bezien voldoende grondslag bieden voor het standpunt van het college dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. De Raad benadrukt dat bij de beoordeling van een gezamenlijke huishouding objectieve criteria bepalend zijn en dat de motieven voor samenwoning niet relevant zijn. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6499 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
21 november 2013, 13/4913 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A. Busquet, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. M.M. van Daalhuizen, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2015. Namens appellante is verschenen mr. Van Daalhuizen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.E. Braak.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 1 november 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Appellante staat sinds
17 september 1985 ingeschreven op het adres [adres A.] te [woonplaats]. [naam S] (S) staat sinds 3 mei 2011 ingeschreven op ditzelfde adres.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme tip dat appellante zou samenwonen met S, heeft de afdeling Bijzondere Onderzoeken van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Rotterdam een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader is onder meer dossieronderzoek gedaan, zijn bankafschriften bestudeerd en heeft op
21 maart 2013 een gesprek met appellante plaatsgevonden in het bijzijn van S. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 22 maart 2013.
1.3.
De resultaten van het onderzoek zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 4 april 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 juli 2013 (bestreden besluit), de bijstand met ingang van 1 april 2013 in te trekken. De besluitvorming is gebaseerd op de grond dat appellante de op haar rustende wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van het voeren van een gezamenlijke huishouding met S.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft
- samengevat - aangevoerd dat tussen haar en S sprake is van een zakelijke kostgangerrelatie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Na het verhandelde ter zitting van de Raad is niet langer in geschil dat de uit het onderzoek gebleken feiten en omstandigheden objectief bezien een voldoende grondslag bieden voor het standpunt van het college dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. Appellante stelt zich echter op het standpunt dat de wederzijdse zorg moet worden bezien in de context van de omstandigheid dat appellante hulpbehoevend is en S de enige is die haar die hulp kan bieden.
4.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad (uitspraak van 23 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3241) moet de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. De omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie zijn niet van belang. In wat appellante heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om hiervan af te wijken.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) P.C. de Wit
Tegen deze uitspraak kunnen pzrtijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden(Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.

HD