ECLI:NL:CRVB:2015:961

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
30 maart 2015
Zaaknummer
13-3601 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkverklaring van WW-uitkering en zelfstandigheid van betrokkene

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv gegrond verklaarde. Betrokkene, die tot 1 januari 2010 werkzaam was bij appellante, ontving een WW-uitkering. Na het beëindigen van haar dienstbetrekking is betrokkene als directeur in dienst getreden bij een BV. Het Uwv heeft vastgesteld dat betrokkene meer uren heeft gewerkt dan zij had doorgegeven, wat leidde tot herziening van haar WW-uitkering en een terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv, dat het bezwaar van betrokkene tegen de herziening gegrond verklaarde, maar niet heeft vastgesteld of betrokkene als zelfstandige of werknemer heeft gewerkt. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende onderzoek had gedaan naar het aantal gewerkte uren en dat het moest vaststellen of betrokkene als zelfstandige heeft gewerkt. Het Uwv heeft vervolgens in een nieuw besluit vastgesteld dat betrokkene als zelfstandige moet worden aangemerkt, wat betrokkene in haar beroep aanvecht. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen geschil meer bestond na het nieuwe besluit van het Uwv. Ook het beroep van betrokkene tegen het besluit van 7 oktober 2013 is niet-ontvankelijk verklaard, omdat betrokkene geen actueel belang meer had bij de beoordeling van dat besluit.

Uitspraak

13/3601 WW, 14/144 WW
Datum uitspraak: 25 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
24 mei 2013, 12/723 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.J.F. Nieuwenhuis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens betrokkene heeft mr. S.G.C. van Ingen een zienswijze ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op 7 oktober 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Namens betrokkene heeft mr. S.G.C. van Ingen beroep ingesteld tegen het besluit van
7 oktober 2013. De rechtbank heeft dit beroep op grond van artikel 6:19, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden aan de Raad.
Appellante heeft een zienswijze op het besluit van 7 oktober 2013 ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2014. Namens appellante zijn verschenen mr. Nieuwenhuis en mr. E. Voorberg, bestuurssecretaris. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ingen.

OVERWEGINGEN

13/3601 WW en 14/144 WW
1.1.
Betrokkene is tot 1 januari 2010 werkzaam geweest bij appellante. Per 1 januari 2010 is de dienstbetrekking van betrokkene beëindigd en is zij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) met een omvang van 36,85 uur per week. Daarnaast ontvangt betrokkene een bovenwettelijke uitkering op grond van de CAO Voortgezet Onderwijs en de Werkloosheidsregeling onderwijspersoneel voortgezet onderwijs (Wovo).
1.2.
Per 1 maart 2010 is betrokkene voor 28 uur per week als directeur in dienst getreden bij [BV], welke uren zijn gekort op de
WW-uitkering van betrokkene. Naar aanleiding van een melding van appellante, dat zij het vermoeden heeft dat betrokkene werkzaam is als zelfstandige, heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar de omvang en de aard van de werkzaamheden van betrokkene voor
[BV]
1.3.
Uit het in 1.2 vermelde onderzoek is naar voren gekomen dat betrokkene meer uren heeft gewerkt dan de 28 uren per week die zij aan het Uwv heeft doorgegeven. Bij besluit van
25 april 2012 heeft het Uwv de WW-uitkering van betrokkene over de periode van 29 maart 2010 tot en met 18 december 2011 herzien en een bedrag van € 1.025,95 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde uitkering over deze periode van betrokkene teruggevorderd. Bij besluit van 15 mei 2012 is betrokkene een boete opgelegd van € 110,- wegens het schenden van de inlichtingenverplichting.
1.4.
Bij besluit van 31 augustus 2012 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 25 april 2012 gegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv in het midden gelaten of betrokkene voor [BV]als zelfstandige heeft gewerkt of als werknemer. Op basis van de voorhanden gegevens heeft het Uwv geconcludeerd dat niet is vast te stellen dat betrokkene meer dan 28 uur per week heeft gewerkt, zodat geen extra gewerkte uren op de WW-uitkering van betrokkene gekort hadden mogen worden. Het besluit van 25 april 2012 is vervolgens herroepen, evenals het boetebesluit van 15 mei 2012.
1.5.
Per 1 oktober 2012 is de WW-uitkering van betrokkene beëindigd wegens het verstrijken van de uitkeringsduur.
1.6.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1. Appellante is van mening dat het Uwv ten onrechte niet heeft beoordeeld of betrokkene als zelfstandige of als werknemer is aan te merken. Appellante heeft een (financieel) belang bij deze beoordeling, omdat bij een eventueel nieuw recht op WW-uitkering het recht op een bovenwettelijke uitkering herleeft. Als betrokkene voor [BV] werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht, heeft zij voor die uren blijvend het werknemerschap verloren, zodat voor die uren geen nieuw recht op
WW-uitkering kan ontstaan, en daardoor geen recht op een bovenwettelijke uitkering kan herleven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd en het Uwv opgedragen om met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat door het Uwv onvoldoende is gemotiveerd dat betrokkene niet meer dan 28 uur per week heeft gewerkt, en onvoldoende onderzoek heeft verricht naar het aantal door betrokkene gewerkte uren. Daarbij dient het Uwv vast te stellen of betrokkene als zelfstandige heeft gewerkt of niet, omdat voor de omvang van de werkzaamheden als zelfstandige ook de zogenoemde indirecte uren worden meegeteld.
3.1.
Bij brief van 15 juli 2013 heeft het Uwv aan betrokkene meegedeeld dat haar werkzaamheden voor [BV]als zelfstandige werkzaamheden worden aangemerkt, omdat betrokkene directeur-grootaandeelhouder is van [BV] Er is daarom geen sprake van een dienstbetrekking tussen betrokkene en [BV]
3.2.
Bij het besluit van 7 oktober 2013 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv, onder verwijzing naar de brief van 15 juli 2013, vastgesteld dat de WW-uitkering van betrokkene per
27 september 2010 had moeten worden beëindigd wegens verlies van haar werknemerschap ten gevolge van werkzaamheden als zelfstandige. Omdat betrokkene niet binnen de daarvoor geldende termijn haar werkzaamheden als zelfstandige volledig heeft beëindigd, is het niet mogelijk het werknemerschap te herkrijgen. Op grond van artikel 23, eerste lid, van de WW wordt de WW-uitkering niet met terugwerkende kracht ingetrokken en teruggevorderd. Het bezwaar van betrokkene tegen de besluiten van 25 april 2012 en 15 mei 2012 is, weliswaar op andere gronden dan door betrokkene aangevoerd, opnieuw gegrond verklaard en deze primaire besluiten zijn weer herroepen. Appellante zal schadeloos worden gesteld voor de uitkeringsgelden die ten onrechte bij haar in rekening zijn gebracht.
3.3.1.
Appellante heeft zich in het hoger beroepschrift op het standpunt gesteld dat betrokkene voor [BV] werkzaam is geweest als zelfstandige. Appellante heeft er belang bij dat dit oordeel in rechte vast komt te staan op de in 1.6 vermelde gronden.
3.3.2.
Betrokkene heeft aangevoerd dat zij niet als zelfstandige is aan te merken. Zij had geen aandelen van [BV], zodat zij ten onrechte is aangemerkt als
directeur-grootaandeelhouder.
3.4.
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 2 om te voorkomen dat het oordeel van het Uwv dat zij als zelfstandige werkzaamheden heeft verricht, in rechte vast komt te staan. Als betrokkene als zelfstandige wordt aangemerkt, verliest zij haar hoedanigheid van werknemer, waardoor zij bij een eventuele toekomstige werkloosheid geen aanspraak kan maken op een WW-uitkering. Volgens betrokkene is zij niet als zelfstandige werkzaam geweest voor [BV] maar als werknemer. Betrokkene heeft in het beroepschrift gemotiveerd waarom het Uwv haar ten onrechte heeft aangemerkt als
directeur-grootaandeelhouder van[BV]
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

13.3601 WW

4.1.1. Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak. Met bestreden besluit 2 is het Uwv geheel tegemoet gekomen aan het hoger beroep van appellante, nu daarbij is geoordeeld dat de werkzaamheden van betrokkene voor [BV]werkzaamheden als zelfstandige zijn. Ter zitting heeft appellante desgevraagd bevestigd dat zij geen inhoudelijke bezwaren heeft tegen bestreden besluit 2. Appellante heeft aangevoerd dat zij toch belang heeft bij een rechterlijk oordeel over bestreden besluit 2, omdat betrokkene daartegen beroep heeft ingesteld en zij belang heeft bij de uitkomst van die procedure. De omstandigheid dat betrokkene beroep heeft ingesteld tegen bestreden besluit 2, maakt nog niet dat appellante een processueel belang heeft bij een oordeel over bestreden besluit 2. Zoals hiervoor al is vastgesteld, bestaat er na het nemen van dit besluit tussen het Uwv en appellante immers geen geschil meer. Dit laat uiteraard onverlet dat appellante in het door betrokkene tegen bestreden besluit 2 ingestelde beroep verweer kan voeren en dat door appellante aangevoerde gronden in dat verband beoordeeld dienen te worden, voor zover daartoe aanleiding bestaat.
4.1.2. Ter zitting heeft appellante desgevraagd voorts te kennen gegeven dat zij, na het nemen van bestreden besluit 2, geen belang meer heeft bij een oordeel over de aangevallen uitspraak. Tegen deze achtergrond is aan het hoger beroep van appellante het procesbelang komen te vervallen. Het hoger beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

14.144 WW

4.2.
Allereerst dient te worden beoordeeld of betrokkene nog een belang heeft bij de beoordeling van bestreden besluit 2, dat gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb in dit geding is betrokken.
4.2.1.
Op grond van artikel 23, eerste lid, van de WW vindt de intrekking of verlaging van de uitkering, die voortvloeit uit het door de werkgever ingestelde beroep, niet eerder plaats dan de dag volgend op die waarop de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt. De WW-uitkering van appellante is beëindigd per 1 oktober 2012 wegens het verstrijken van de uitkeringsduur. Dit betekent dat bestreden besluit 2 voor appellante geen negatieve financiële consequenties heeft.
4.2.2.
Betrokkene heeft gesteld dat haar belang bij een beoordeling van bestreden besluit 2 is gelegen in het feit dat het oordeel van het Uwv over de aard van haar werkzaamheden voor [BV] haar in de toekomst, als zij aanspraak wil maken op een WW-uitkering, kan worden tegengeworpen.
4.2.3.
Betrokkene heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij tot op heden geen aanspraak heeft hoeven maken op een WW-uitkering en dat zij inmiddels werkzaam is in een dienstbetrekking. Of betrokkene in de toekomst werkloos zal worden en of de werkzaamheden voor [BV] in dat geval relevant zullen zijn voor de aanspraak op een WW-uitkering van betrokkene, betreft een dusdanig onzekere toekomstige gebeurtenis dat hierin geen belang kan worden gezien voor de ontvankelijkheid van het beroep. Indien appellante in de toekomst werkloos zou worden, dient het Uwv de aanspraak van betrokkene op een WW-uitkering opnieuw te beoordelen aan de hand van de op dat moment relevante gegevens. De nu door het Uwv in het bestreden besluit getrokken conclusies kunnen haar alsdan niet als in rechte vaststaand worden tegengeworpen, nu appellante deze conclusies immers wegens het ontbreken van een voldoende actueel belang niet meer in rechte aan de orde heeft kunnen stellen.
4.3.
Uit 4.2.1 tot en met 4.2.3 volgt dat het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

13.3601 WW

- verklaart het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk;

14.144 WW

- verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van 7 oktober 2013 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.R. van Ravenstein

DK