ECLI:NL:CRVB:2015:942

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
27 maart 2015
Zaaknummer
13-5598 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand en de toepassing van buitenwettelijk begunstigend beleid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellante had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten die zij had gemaakt voor rechtsbijstand en griffierechten. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Hengelo afgewezen, omdat deze niet tijdig was ingediend. Het college verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond, met de stelling dat bijstandverlening met terugwerkende kracht niet mogelijk is en dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van het buitenwettelijk begunstigend beleid.

De rechtbank Overijssel had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat, behoudens bijzondere omstandigheden, geen bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum van de aanvraag. Appellante had niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden. In hoger beroep betwistte appellante de consistentie van de toepassing van het buitenwettelijk begunstigend beleid door het college, maar de Raad oordeelde dat de enkele, niet onderbouwde stelling van appellante onvoldoende was om te concluderen dat het college de aanvraag niet had kunnen afwijzen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad benadrukte dat het buitenwettelijk begunstigend beleid als een gegeven wordt beschouwd en dat de bestuursrechter enkel dient te toetsen of dit beleid consistent is toegepast. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/5598 WWB
Datum uitspraak: 24 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 5 september 2013, 13/1310 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Mercanoğlu, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2015. Namens appellante is
mr. Mercanoğlu verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
M. Roemers en M.L.C. Visser.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 16 november 2012 heeft appellante een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor kosten die zij had gemaakt aan eigen bijdragen voor rechtsbijstand en griffierechten verschuldigd voor diverse procedures (kosten rechtsbijstand). Bij de aanvraag heeft zij nota’s gevoegd over de periode van 12 april 2012 tot en met 31 oktober 2012. Bij besluit van 11 december 2012 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat de aanvraag niet tijdig is ingediend.
1.2.
Bij besluit van 23 april 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 11 december 2012 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat bijstandverlening met terugwerkende kracht niet mogelijk is en dat appellante evenmin voldoet aan de voorwaarden van het buitenwettelijk begunstigend beleid op grond waarvan in sommige gevallen soepelheid kan worden betracht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat op grond van de artikelen 43 en 44 van de Wet werk en bijstand (WWB), behoudens bijzondere omstandigheden, geen bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in het geval van appellante geen sprake. De vaste gedragslijn van het college om in de uitvoeringspraktijk in sommige gevallen wel met terugwerkende kracht bijzondere bijstand te verlenen indien zo snel mogelijk (dat wil zeggen: binnen twee weken) na ontvangst van de nota een aanvraag wordt ingediend, is door de rechtbank aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college dit beleid in haar geval niet op consistente wijze heeft toegepast.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep van appellante richt zich uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank dat het college het buitenwettelijk begunstigend beleid consistent heeft toegepast. Appellante betwist dat daarvan sprake is. Zij voert aan dat het college onvoldoende inzicht heeft gegeven in de afweging die het maakt in de verschillende gevallen. Appellante stelt dat in andere, vergelijkbare gevallen meer soepelheid wordt betracht.
4.2.
Deze stelling houdt geen stand. De rechtbank heeft terecht overwogen dat buitenwettelijk begunstigend beleid als een gegeven wordt beschouwd en dat de bestuursrechter dient te volstaan met de toetsing of het beleid op consistente wijze is toegepast. De enkele, niet onderbouwde stelling van appellante dat daarvan geen sprake is geweest, is onvoldoende voor het oordeel dat het college in het geval van appellante niet overeenkomstig de onder 2 genoemde wettelijke bepalingen de aanvraag heeft kunnen afwijzen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en M. Hillen en C.H. Rombouts als leden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2015.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

MK