In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, een ambtenaar, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, dat zijn positie in de plaatsingsprocedure bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit vaststelde. De appellant stelde de minister in gebreke wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar en verzocht om een dwangsombeschikking. De minister stelde echter dat de ingebrekestelling niet tijdig was gedaan, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken op het moment van de ingebrekestelling. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de appellant gelijktijdig met zijn beroep tegen het bestreden besluit ook beroep had ingesteld tegen het uitblijven van een dwangsombeschikking. De Raad concludeerde dat de minister de beslistermijn had overschreden en dat de ingebrekestellingen van de appellant niet aan de wettelijke vereisten voldeden. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het uitblijven van een dwangsombeschikking niet-ontvankelijk. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 980,-.