ECLI:NL:CRVB:2015:924
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.E. Bakker
- J.W. Schuttel
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die als schoonmaakster werkte, was in april 2010 uitgevallen door rug- en knieklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 10 mei 2012 vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit was gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts, die de medische situatie van appellante had onderzocht en beperkingen had vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Appellante voerde in hoger beroep aan dat de medische beoordeling onjuist was, omdat er geen informatie bij haar behandelaars was opgevraagd en haar klachten niet serieus waren genomen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante in hoger beroep grotendeels als herhalingen van eerdere gronden beschouwd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze had plaatsgevonden. Er was geen nieuwe medische informatie overgelegd die de stellingen van appellante kon onderbouwen. De Raad bevestigde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.
Uiteindelijk werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.