[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 mei 2010, 09/5970 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 juni 2011
Namens appellant heeft mr. C. Arslaner, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Arslaner. Het Uwv was vertegenwoordigd door M.L. Turnhout.
1.1. Bij besluit van 27 februari 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 20 april 2009 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 16 juli 2009 (hierna: het besteden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellant, gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig moet worden geacht en dat de conclusies daaruit voor juist moeten worden gehouden.
2.3. Ook met de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank zich kunnen verenigen. De rechtbank heeft overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige afdoende heeft gemotiveerd dat de door hem geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. De rechtbank voegt daaraan toe dat de werkzaamheden en bijbehorende belasting van de maatmanfunctie van appellant niet dezelfde zijn als die van de geselecteerde functies zodat de daarop betrekking hebbende stelling van appellant niet kan slagen.
3. In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant verwezen naar de in beroep overgelegde brief van 31 augustus 2009 van psycholoog J. Dekkers. Voorts heeft de (bezwaar)verzekeringsarts geen informatie ingewonnen bij de behandelend sector terwijl bekend was dat appellant in behandeling was voor zijn psychische klachten.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Desgevraagd heeft appellant ter zitting aangegeven dat zijn gronden in hoger beroep zich uitsluitend richten tegen de medische grondslag van het bestreden besluit en dat hij geen afzonderlijke gronden tegen de geduide functies heeft.
4.3. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De Raad ziet in hetgeen namens appellant is aangevoerd geen grond voor zijn opvatting dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Door verzekeringsarts G.W. Alibahadoer is in haar rapport van 8 januari 2009 overtuigend gemotiveerd dat appellant beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden, zodat volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden niet aan de orde is.
4.4. Ook overigens ziet de Raad geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. De verzekeringsarts heeft met de linkerschouder-, linkernek-, linkerknie- en de psychische klachten van appellant rekening gehouden bij het opstellen van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Appellant is beperkt geacht op diverse onderdelen van de rubrieken aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft op grond van zijn onderzoeksbevindingen de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid onderschreven. Ook in hoger beroep is niet kunnen blijken van objectief medische gegevens die steun verlenen aan de stelling van appellant dat de FML onvoldoende recht doet aan zijn medische beperkingen. De Raad merkt in dit verband, naar aanleiding van de in hoger beroep herhaalde verwijzing door appellant naar de brief van 31 augustus 2009 van psycholoog Dekkers, nog op dat bezwaarverzekeringsarts R. Blanker in zijn rapportage van 9 maart 2010 die brief heeft beoordeeld en gemotiveerd heeft aangegeven daarin geen aanleiding te zien om de belastbaarheid te wijzigen.
4.5. Met betrekking tot de hoger beroepsgrond van appellant dat geen informatie bij de behandelend sector is opgevraagd, merkt de Raad op dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is evenwel aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, welke een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Geen van beide situaties heeft zich hier voorgedaan, zodat er voor de (bezwaar)verzekeringsarts geen aanleiding heeft bestaan om nadere informatie in te winnen. Overigens is van de zijde van appellant niet duidelijk gemaakt welke relevante informatie door de verzekeringsartsen is gemist.
4.6. Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2011.
(get.) T.J. van der Torn.