ECLI:NL:CRVB:2015:922

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
12-5771 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanspraak op begeleiding in het kader van de AWBZ na nader onderzoek door CIZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De zaak betreft de beoordeling van de aanspraak van appellant op begeleiding in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellant had eerder een aanvraag ingediend bij het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), die was afgewezen. Naar aanleiding van een tussenuitspraak van de Raad, waarin werd vastgesteld dat CIZ niet voldoende onderzoek had gedaan naar de beperkingen van appellant, heeft CIZ een nieuw rapport ingediend. Dit rapport concludeert dat appellant lichte beperkingen heeft in sociale redzaamheid en psychisch functioneren, maar dat deze niet voldoende zijn om aanspraak te maken op begeleiding onder de AWBZ.

De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat CIZ met het nieuwe onderzoek heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht. De Raad oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat appellant matige tot zware beperkingen heeft, die recht zouden geven op begeleiding. De eerdere uitspraak van de rechtbank is vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven in stand. Tevens is CIZ veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.450,- bedragen, en het griffierecht van € 157,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/5771 AWBZ
Datum uitspraak: 25 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van
20 september 2012, 11/459 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Centrum indicatiestelling zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.C. Neering hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M. Koolhoven. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.
Bij tussenuitspraak van 14 mei 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1732) heeft de Raad CIZ opgedragen het in de tussenuitspraak omschreven gebrek te herstellen.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft CIZ op 15 juli 2014 een rapport van het nader verrichte onderzoek ingediend.
Bij brief van 15 augustus 2014 is namens appellant een reactie ingestuurd, waarop door CIZ bij brief van 29 augustus 2014 is gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
1.2.
De Raad heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het tot de onderzoeksplicht van CIZ behoort om na te gaan of er bij appellant beperkingen zijn ten gevolge van een aandoening. Omdat een (volledig) onderzoek naar de omvang van de beperkingen van appellant achterwege was gebleven en het standpunt van CIZ daardoor onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en gemotiveerd, heeft de Raad CIZ opgedragen het gebrek te herstellen.
2. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft CIZ appellant uitgenodigd voor een onderzoek door medisch adviseur C. van Putte-Boon en juridisch medewerker T. Hoolsema. Hierbij is onderzoek gedaan naar de mate van de beperkingen van appellant op het terrein van de sociale redzaamheid en het psychisch functioneren, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza). In het rapport van 15 juli 2014 geeft CIZ te kennen dat het ervaren van cognitieve beperkingen medisch gezien een zeer aspecifieke klacht is die veel oorzaken kan hebben, waaronder vermoeidheid, stress en depressie. Nader onderzoek en diagnostiek ter objectivering van deze klachten vanuit de Zorgverzekeringswet is dan ook aangewezen en voorliggend op zorg ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). In het rapport wordt verder geoordeeld dat bij appellant sprake is van lichte beperkingen in de sociale redzaamheid en in het psychisch functioneren. Hierbij heeft CIZ onder meer overgewogen dat appellant altijd goed in staat is geweest zijn dagindeling en huishouden te structureren, zelfstandig zijn financiën te beheren en zich adequaat te verzorgen. Er is geen noodzaak tot het daadwerkelijk overnemen van taken. Appellant kan dan ook geen aanspraak maken op de functie begeleiding in het kader van de AWBZ.
3. Appellant stelt zich in zijn reactie op het standpunt dat het op de weg van CIZ had gelegen om onderzoek te doen naar de door appellant ondervonden cognitieve beperkingen, zo nodig door het zelf inschakelen van een gespecialiseerd medicus. Daarnaast stelt appellant dat CIZ er ten onrechte van uitgaat dat hij geen problemen zou ondervinden bij het organiseren van het huishouden, de dagstructuur, de zelfzorg en het beheren van de financiën. Ten slotte stelt appellant dat CIZ onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van matige tot ernstige beperkingen, die aanspraak zouden geven op begeleiding op grond van artikel 6, eerste lid, van het Bza.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad is van oordeel dat CIZ met het nader verrichte onderzoek door de medisch adviseur het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld. Met dit onderzoek heeft CIZ voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht en heeft CIZ voldoende zorgvuldig gemotiveerd dat bij appellant sprake is van lichte beperkingen in de sociale redzaamheid en het psychisch functioneren, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Bza, waardoor appellant geen aanspraak kan maken op begeleiding in het kader van de AWBZ. Er zijn geen aanwijzingen om tot de conclusie te komen dat er bij appellant sprake zou zijn van matige tot zware beperkingen, op grond waarvan begeleiding toegekend zou moeten worden. De door appellant ingediende reactie op het door CIZ verrichte onderzoek kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.2.
De Raad komt op grond van wat in de tussenuitspraak van 14 mei 2014 en in deze uitspraak is overwogen tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, het beroep tegen het bestreden besluit van 3 januari 2012 gegrond zal worden verklaard en dat dat besluit zal worden vernietigd. In hetgeen is overwogen onder 4.1 ziet de Raad aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
5. De Raad ziet aanleiding om CIZ te veroordelen in de door appellant in beroep en in hoger beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 1.225,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 1.225,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt CIZ in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een
bedrag van € 2.450,-;
- bepaalt dat CIZ het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in
totaal € 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en A.J. Schaap en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) H.J. Dekker

NK