ECLI:NL:CRVB:2015:920
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van ZW-uitkering en de bewijsvoering van re-integratieverplichtingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlaging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die sinds 26 november 2010 in aanmerking kwam voor een ZW-uitkering, had een re-integratieplan opgesteld in samenwerking met het Uwv en Second Chance Reïntegratie B.V. (SCR). Het Uwv verlaagde de uitkering van appellante met 25% op basis van een melding van SCR, waarin werd gesteld dat appellante onvoldoende meewerkte aan het re-integratietraject. Appellante heeft echter betwist dat zij haar verplichtingen niet is nagekomen en voerde aan dat het Uwv geen bewijs heeft geleverd voor de beschuldigingen.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar in hoger beroep oordeelde de Centrale Raad dat het Uwv niet voldoende had aangetoond dat appellante haar re-integratieverplichtingen niet was nagekomen. De Raad stelde vast dat het Uwv zich enkel had gebaseerd op het meldingsformulier van SCR zonder verder onderzoek te doen naar de omstandigheden van de zaak. De Raad concludeerde dat de maatregel op een ondeugdelijke grondslag berustte, waardoor de verlaging van de ZW-uitkering ten onrechte was opgelegd.
De Centrale Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en herstelde het besluit van 7 maart 2012. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de ten onrechte ingehouden ZW-uitkering en in de proceskosten van appellante. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsvoering door het Uwv bij het opleggen van sancties in het kader van re-integratieverplichtingen.