ECLI:NL:CRVB:2015:914

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
13-3940 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van de rang van commandeur binnen de Veiligheidsregio Hollands Midden en de gevolgen van de overgangsregeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam bij de Veiligheidsregio Hollands Midden, had hoger beroep ingesteld tegen de toekenning van de rang van commandeur, die hem was verleend op basis van een overgangsregeling na de reorganisatie van de brandweer. De appellant betoogde dat hij niet voldoende was geïnformeerd over het verlies van zijn eerdere rang van adjunct-hoofdcommandeur en dat het dagelijks bestuur onvoldoende rekening had gehouden met zijn belangen bij de toekenning van de nieuwe rang.

De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur appellant tegemoet was gekomen door de functie van projectleider aan te merken als een uniformdragende functie en hieraan de rang van commandeur te koppelen. De Raad benadrukte dat de nieuwe rang niet vergelijkbaar was met de oude rang en dat de appellant niet in zijn belangen was geschaad. De Raad concludeerde dat de overgangsregeling correct was toegepast en dat de appellant niet kon verwachten dat zijn oude rang behouden zou blijven in het nieuwe rangenstelsel. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijkheid en transparantie in de communicatie van het dagelijks bestuur met betrekking tot functiewijzigingen en rangtoekenningen binnen de brandweerorganisatie, vooral in het kader van reorganisaties.

Uitspraak

13/3940 AW
Datum uitspraak: 26 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
17 juni 2013, 12/4287 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Hollands Midden (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.E. Hamann, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hamann. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door ing. J.J. Zuidijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 1 januari 2011 zijn 25 gemeentelijke brandweerkorpsen en de regionale Brandweer Hollands Midden opgegaan in de Brandweer Hollands Midden. Deze nieuwe organisatie is onderdeel van de gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM).
1.2.
Bij besluit van 22 december 2010 is appellant met ingang van 1 januari 2011 aangesteld in [dienst], onderdeel [onderdeel].
1.3.
Het dagelijks bestuur heeft bij brief van 30 maart 2011 aan appellant het voornemen kenbaar gemaakt om hem te plaatsen op de functie van projectleider. Deze functie komt niet voor in het functiegebouw van de nieuwe organisatie.
1.4.
Aan appellant is in juli 2011 een voorlopige Persoonlijke Arbeidsvoorwaarden Vergelijking (PAV) toegezonden, waarop hij zijn zienswijze naar voren heeft gebracht. Bij besluit van 28 november 2011 heeft het dagelijks bestuur de PAV vastgesteld. Daarbij is aan appellant de rang van commandeur toegekend. Salariëring en aanstellingsuren zijn ongewijzigd gebleven. Het dagelijks bestuur heeft dit besluit gehandhaafd bij besluit van
20 april 2012 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep, op hierna te bespreken gronden, tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op 1 oktober 2010 is het Besluit personeel veiligheidsregio’s (Besluit) in werking getreden. Het ranggerichte Besluit brandweerpersoneel is daarmee vervangen door een functiegerichte regeling die beter aansluit bij de beroepspraktijk. In de praktijk zijn de werkzaamheden namelijk gekoppeld aan de functie die men uitoefent en niet aan een (brandweer)rang. Het Besluit bepaalt tevens welke rangen voor welke functies gelden. Dit teneinde de interne organisatie en bevelstructuur, die bij de brandweer operationeel gekoppeld is aan rangen, te behouden en te uniformeren.
4.2.
Ten behoeve van de implementatie van het Besluit is op 16 november 2010 de nota implementatie besluit personeel Veiligheidsregio’s Brandweer Hollands Midden per
1 januari 2011 (nota implementatie) vastgesteld. In paragraaf 4 van de nota implementatie is een overgangsregeling opgenomen, waarbij in onderdeel 5 is bepaald dat in alle gevallen waarin deze overgangsregeling niet voorziet, de regionaal commandant beslist.
4.3.
Appellant heeft betoogd dat hij bij het plaatsingsvoornemen op 30 maart 2011 geïnformeerd had moeten worden over het (mogelijke) verlies van zijn rang, zodat hij daarop had kunnen anticiperen. Dit betoog slaagt niet. In de voorlopige PAV van juli 2011 was de rang van commandeur opgenomen. Hij is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Het dagelijks bestuur was niet gehouden om appellant al bij het plaatsingsvoornemen te informeren over de nieuwe rang en kon dat ook niet omdat de nota implementatie er toen nog niet was.
4.4.
Door appellant is voorts aangevoerd dat het dagelijks bestuur bij de toekenning van de rang van commandeur onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Het dagelijks bestuur heeft de mogelijkheid om maatwerk te bieden en had hem de rang moeten toekennen die hij vóór 1 januari 2011 al had, namelijk de rang van adjunct-hoofdcommandeur. Hij heeft deze rang met veel inzet bereikt. De nieuwe rang voelt als gezichtsverlies, met name in de contacten buiten de regio. Bovendien ontstaat, door de unieke situatie van appellant, geen precedentwerking als aan hem de rang van adjunct-hoofdcommandeur wordt toegekend.
4.5.
Appellant wordt hierin niet gevolgd. Het dagelijks bestuur is appellant tegemoet gekomen door, op grond van de onder 4.2 genoemde overgangsregeling, de functie van projectleider, die niet voorkomt in het nieuwe functiegebouw, aan te merken als een uniformdragende functie en hieraan de rang van commandeur te koppelen. Daarbij is acht geslagen op het feit dat appellant optreedt als Hoofdofficier van dienst, waaraan de rang van commandeur is verbonden. Het dagelijks bestuur hoefde appellant niet verder tegemoet te komen. Hierbij is van betekenis dat sprake is van een geheel nieuw rangenstelsel, waarbinnen de rangen van commandeur enerzijds en van adjunct-commandeur anderzijds, niet vergelijkbaar zijn met diezelfde rangen volgens het oude systeem. Dat appellant de nieuwe rang als gezichtsverlies ervaart, doet hier niet aan af. Ook is van betekenis dat de rang van adjunct-hoofdcommandeur slechts is voorbehouden aan strategisch managers en commandant van dienst. Het dagelijks bestuur heeft tot slot overtuigend toegelicht dat vrees voor precedentwerking wel degelijk op zijn plaats is, nu aan diverse collega’s geen rang meer is toegekend, danwel deze collega’s een lagere rang hebben gekregen.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en B.J. van de Griend en
M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2015.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) R.G. van den Berg

HD