ECLI:NL:CRVB:2015:89

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
13-4298 WW-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herleving van de Werkloosheidsuitkering na complexe uitkeringssituatie

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 14 januari 2015, staat de herleving van een Werkloosheidsuitkering (WW) centraal. Appellante, die sinds 3 maart 2008 een WW-uitkering ontving, verzocht op 2 mei 2012 om haar uitkering met terugwerkende kracht te herleven. Dit verzoek volgde op een periode van arbeidsongeschiktheid en een beëindiging van een Ziektewet-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellante op 26 juli 2012 een WW-uitkering toe, maar verklaarde het bezwaar tegen dit besluit ongegrond in een besluit van 17 januari 2013. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.

De Raad oordeelt dat appellante niet altijd correct is geïnformeerd door het Uwv over haar complexe uitkeringssituatie. Er waren tegenstrijdige brieven van het Uwv en appellante had moeite om het overzicht te behouden. De Raad concludeert dat er sprake is van een bijzonder geval, zoals bedoeld in artikel 35 van de Werkloosheidswet, en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het besluit te herstellen en de WW-uitkering per 3 maart 2009 te herleven. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en correcte informatieverstrekking door het Uwv aan uitkeringsgerechtigden.

Uitspraak

13/4298 WW-T
Datum uitspraak: 14 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 juli 2013, 13/1627 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.P. van Geffen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Geffen. Namens het Uwv is verschenen drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving, nadat de mate van arbeidsongeschiktheid van haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering was bepaald op 15-25%,
sinds 3 maart 2008 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Naar aanleiding van een ziekmelding is aan appellante uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) verleend, welke is beëindigd op 2 maart 2009.
1.2.
Op 2 mei 2012 heeft appellante verzocht haar WW-uitkering met ingang van
3 maart 2009 te doen herleven.
1.3.
Bij besluit van 26 juli 2012 heeft het Uwv, onder toepassing van artikel 35 van de WW, aan appellante met ingang van 2 november 2011 een uitkering ingevolge de WW toegekend.
1.4.
Bij besluit van 17 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het namens appellante tegen het besluit van 26 juli 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. Voor zover in hoger beroep nog van belang heeft zij hiertoe overwogen dat er geen sprake is van een bijzonder geval zoals bedoeld in artikel 35 van de WW. Niet gebleken is dat appellante door haar psychische klachten niet in staat is geweest tijdig een aanvraag in te dienen. Daarnaast heeft het Uwv appellante er bij brief van 2 februari 2009 op gewezen dat zij, zodra zij weer beter was, zich bij het CWI diende te melden om de WW-uitkering voort te zetten. Appellante had, indien zij haar uitkeringssituatie niet meer kon overzien, professionele rechtsbijstand kunnen inschakelen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 35 van de WW kan een uitkering niet eerder ingaan dan 26 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het Uwv is bevoegd in bijzondere gevallen van die termijn af te wijken.
4.2.
In hoger beroep staat centraal de vraag of er sprake is van een bijzonder geval.
4.3.
Zoals ter zitting aan de orde is gesteld en zoals door het Uwv is erkend, is er in dit geval sprake is geweest van een complexe samenloop van diverse uitkeringen, zoals blijkt uit het overzicht in het bestreden besluit. Ter zitting in eerste aanleg heeft de gemachtigde van het Uwv ook aangevoerd het logisch te vinden dat appellante “door de bomen het bos niet meer zag”. Tijdens een hoorzitting op 26 februari 2009 in het kader van de ZW heeft appellante al te kennen gegeven het overzicht met betrekking tot haar uitkeringen helemaal kwijt te zijn. Uit het verslag van die hoorzitting blijkt ook dat appellante volledig overstuur was en een verwarde indruk maakte. De hoorder, de heer [F.], heeft toen gezegd uit te zullen zoeken welke uitkeringen appellante op dat moment nog had en een nieuw gesprek toegezegd. Vervolgens heeft de heer [F.] op 2 maart 2009 telefonisch contact opgenomen met appellante en gezegd dat hij, zodra het dossier compleet is, met appellante contact zou opnemen om een afspraak te maken voor een nieuw gesprek. Niet gebleken is dat het tot een nader gesprek is gekomen.
4.4.
Appellante is over de complexe uitkeringssituatie niet altijd juist geïnformeerd door het Uwv. Zo heeft appellante twee brieven van het Uwv, beide gedateerd 18 augustus 2008, ontvangen die innerlijk tegenstrijdig zijn en deels onjuist.
4.5.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is appellante door het Uwv bij brief van
2 februari 2009 gewaarschuwd dat zij zich na herstel bij het CWI diende te melden om de WW-uitkering te kunnen voortzetten. Ter zitting heeft appellante aangevoerd zich ook aldaar daadwerkelijk te hebben gemeld teneinde zich als werkzoekende in te schrijven. Zij heeft echter niet beseft dat die enkele inschrijving onvoldoende was om haar WW-uitkering te doen herleven.
4.6.
Het geheel van bovenstaande omstandigheden in aanmerking nemend, is in casu wel sprake van een bijzonder geval. Het bestreden besluit berust daarom op een onvoldoende motivering.
4.7.
Teneinde tot een finale beslechting van het geschil te komen zal de Raad, onder toepassing van artikel 8:51d van het Awb het Uwv opdracht geven het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daarbij dient het Uwv overweging te nemen dat geen ruimte meer wordt gezien voor een andere bevoegdheidsuitoefening door het Uwv dan om de WW-uitkering
per 3 maart 2009 te doen herleven.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.C.W. Lange en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) W. de Braal

MK