ECLI:NL:CRVB:2015:885

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
13-2945 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens termijnoverschrijding in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die in 2009 als industrieel reiniger uitviel door fysieke klachten na een auto-ongeval, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die zijn uitkering betroffen. Het Uwv had eerder vastgesteld dat de appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar later werd dit recht beëindigd en omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. Uiteindelijk werd de appellant geen recht meer op een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, omdat zijn arbeidsongeschiktheid was afgenomen tot minder dan 35%.

De appellant maakte bezwaar tegen de besluiten van het Uwv, maar deze bezwaren werden niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd overwogen dat de appellant geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat hij door psychische klachten niet in staat was tijdig bezwaar te maken. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, en dat de appellant in staat was geweest om hulp te vragen voor het behartigen van zijn belangen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de noodzaak om feiten en omstandigheden aan te voeren die een termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen.

Uitspraak

13/2945 WIA
Datum uitspraak: 23 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 april 2013, 12/6898 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 26 juli 2013 heeft mr. A. el Idrissi, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld en aanvullende gronden van het hoger beroep ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2015. Namens appellant is
mr. El Idrissi verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in 2009 voor zijn werk als industrieel reiniger uitgevallen wegens fysieke klachten na een auto-ongeval. Bij besluit van 18 augustus 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 20 juli 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%.
1.2.
Bij besluit van 21 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat het recht van appellant op een loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 20 juli 2012 eindigt en dat appellant met ingang van laatstgenoemde datum recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.3.
Naar aanleiding van een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 4 juli 2012 vastgesteld dat appellant per 29 augustus 2012 geen recht meer heeft op een
WGA-loonaanvullinguitkering, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 35%.
1.4.
Bij brief van 9 oktober 2012, door het Uwv ontvangen op10 oktober 2012, is namens appellant zowel tegen het besluit van 21 juni 2012 als tegen het besluit van 4 juli 2012 bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 16 oktober 2012 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 juni 2012 niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar te laat was ingediend. Bij separate beslissing op bezwaar van 16 oktober 2012 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 juli 2012 eveneens
niet-ontvankelijk verklaard, omdat ook dit bezwaar te laat was ingediend. Aan het Uwv is niet gebleken dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor appellant niet in de gelegenheid was om tijdig bezwaar te maken.
1.5.
Appellant heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen de bij het beroepschrift overgelegde beslissing op bezwaar van 16 oktober 2012, met kenmerk
B&B 245355546-BB-001V P.J.E. (bestreden besluit). Bij deze beslissing op bezwaar is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 juni 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Bij het beroepschrift heeft appellant tevens het besluit van 21 juni 2012 en het besluit van 4 juli 2012 overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het onder 1.5 genoemde bestreden besluit van 16 oktober 2012 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de termijn voor het maken van bezwaar tegen het besluit van
21 juni 2012 eindigde op 2 augustus 2012. Daarmee staat vast dat het bezwaarschrift ruim na het verstrijken van de bezwaartermijn is ingediend. Appellant heeft aangevoerd dat hij wegens psychische klachten niet in staat is geweest tijdig bezwaar te maken. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant informatie van revalidatiearts R.A. Pol overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant hiermee niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van dusdanige psychische problematiek dat hij gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat kon worden geacht zijn belangen te behartigen, dan wel zodanige hulp in te schakelen dat die belangenbehartiging voldoende kon worden gewaarborgd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en dat het bezwaar door het Uwv terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank zijn beroep te beperkt op heeft gevat en hij ook in beroep is gekomen tegen de beslissing op bezwaar van 16 oktober 2012, waarbij het bezwaar tegen het besluit van 4 juli 2012
niet-ontvankelijk is verklaard. Appellant heeft verder aangevoerd dat de oorzaak van het niet binnen de bezwaartermijn indienen van zijn bezwaarschrift gelegen is in de ernstige psychische en psychosociale problematiek waarin hij zich bevond en dat daarom sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Appellant stelt zich op het standpunt dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat hij in verzuim is geweest. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij verwezen naar de door hem in beroep overgelegde informatie van revalidatiearts Pol. Ten slotte stelt appellant dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en om die reden recht heeft op een IVA-uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Gelet op de inhoud van het bij de rechtbank ingediende beroepschrift, waarbij appellant uitdrukkelijk - alleen - beroep heeft ingesteld tegen “de hierbij in afschrift overgelegde beslissing op bezwaar van 16 oktober 2012” en het gegeven dat bij de van de rechtbank afkomstige stukken alleen het besluit van 16 oktober 2012 dat betrekking heeft op het primaire besluit van 21 juni 2012, het ontvangststempel van de rechtbank draagt, heeft de rechtbank het beroep terecht beperkt geacht tot het bestreden besluit. In dit geding dient dan ook de vraag te worden beantwoord of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 juni 2012 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 21 juni 2012 na afloop van de bezwaartermijn is ingediend.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat appellant geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van verschoonbaarheid als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad onderschrijft de door de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad voegt daaraan nog toe dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 26 maart 2013 heeft geconcludeerd dat de in beroep overgelegde informatie van revalidatiearts Pol onvoldoende aanknopingspunten biedt om de stelling van appellant, dat hij wegens psychische problemen buiten staat was zijn belangen te behartigen, te volgen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep valt uit die informatie af te leiden dat bij appellant een afhankelijke, afwachtende en externaliserende houding merkbaar is, maar daarin wordt niet geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een psychisch of psychiatrisch ziektebeeld in enge zin. Dat appellant als gevolg van vele zorgen in een situatie is geraakt, waardoor hij zaken vergeet en moeite heeft zich te concentreren acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep begrijpelijk, maar dit zijn fysiologische reacties op zijn situatie en geen uitingen van ziekte. De Raad volgt de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat in de informatie van revalidatiearts Pol geen medisch argument is te vinden op grond waarvan moet worden aangenomen dat appellant gedurende de bezwaartermijn buiten staat is geweest tijdig bezwaar te maken. In elk geval was hij in staat om hulp te vragen voor het behartigen van zijn belangen; met recht heeft de rechtbank er op gewezen dat hij wel in staat was om in mei en april 2012 de hulp van maatschappelijk werk in te roepen, terwijl uit de contactgegevens van het Uwv blijkt dat hij zich in juni en september 2012 met vragen tot het Uwv heeft gewend. In hetgeen appellant verder in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad evenmin aanleiding om de te late indiening van het bezwaarschrift verschoonbaar te achten.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en C.P.J. Goorden en
J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.R. van Ravenstein

NW