ECLI:NL:CRVB:2015:881
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de noodzaak van AWBZ-begeleiding in het licht van Zvw-behandeling voor appellante met obsessieve compulsieve stoornis
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. Appellante, die lijdt aan een obsessieve compulsieve stoornis, had een indicatie voor begeleiding op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Na een eerdere indicatie voor begeleiding, verzocht zij om verlenging, maar het CIZ kende haar een lagere indicatie toe. Dit besluit werd bestreden, maar het CIZ stelde dat behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorliggend was op AWBZ-zorg. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep van appellante.
Tijdens de zitting bleek dat appellante niet was verschenen, maar het CIZ was vertegenwoordigd. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, inclusief de medische adviezen die zijn uitgebracht. De medisch adviseurs concludeerden dat appellante niet was uitbehandeld en dat er nog gerichte behandelmogelijkheden waren binnen de Zvw. De Raad oordeelde dat er geen objectieve begeleidingsdoelen vanuit de AWBZ konden worden gesteld, en dat appellante niet was aangewezen op AWBZ-begeleiding in afwachting van behandeling.
De Raad bevestigde het standpunt van het CIZ dat behandeling op grond van de Zvw voorrang had en dat appellante niet in een negatieve spiraal terecht dreigde te komen zonder begeleiding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van adequate behandeling en de rol van begeleiding in het kader van de Zvw.