In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op 24 maart 2015 over de intrekking en herziening van bijstand aan appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Kompas had de bijstand van appellant ingetrokken voor de maanden waarin kasstortingen op zijn bankrekening hoger waren dan de verleende bijstand. Daarnaast werd de bijstand voor maanden waarin de kasstortingen de bijstand niet overschreden, herzien tot het bedrag van die stortingen. De Raad oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van de kasstortingen, die in totaal € 9.750,- bedroegen. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien en dat de maatregel evenredig was aan de ernst van de gedraging en de persoonlijke omstandigheden van appellant.
Het proces begon met een hoger beroep ingesteld door appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. P.H.A. Brauer. Het dagelijks bestuur diende een verweerschrift in en nam een nader besluit op 2 februari 2015. Tijdens de zitting op 10 februari 2015 werd de zaak behandeld, waarbij zowel appellant als het dagelijks bestuur vertegenwoordigd waren. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de verklaringen van appellant over de herkomst van de kasstortingen. De Raad oordeelde dat de kasstortingen als inkomsten moesten worden aangemerkt en dat appellant onvoldoende bewijs had geleverd om zijn stellingen te onderbouwen.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank Limburg en verklaarde het beroep gegrond voor zover het de intrekking van de bijstand over de maand december 2005 betreft. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur bevoegd was om de bijstand in te trekken en terug te vorderen, en dat de hoogte van de opgelegde maatregel gerechtvaardigd was. Tot slot werd het dagelijks bestuur veroordeeld in de kosten van de procedures van appellant, die in totaal € 2.940,- bedroegen, en werd het griffierecht van € 162,- vergoed.