ECLI:NL:CRVB:2015:864

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
14-342 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstand en terugvordering bij schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de herziening van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en de terugvordering van ten onrechte verleende bijstand. Appellante ontving bijstand als alleenstaande ouder, maar deze werd later omgezet naar de norm voor een alleenstaande. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand van appellante over een bepaalde periode herzien en een bedrag van € 12.079,77 teruggevorderd, omdat zij in die periode inkomsten had ontvangen van haar ex-partner als kinderalimentatie, welke zij niet had gemeld. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond, omdat zij de inlichtingenverplichting had geschonden. Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante had moeten begrijpen dat de ontvangen bedragen van invloed konden zijn op haar recht op bijstand. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de ontvangen bedragen als inkomsten moesten worden beschouwd, en de terugvordering correct was berekend. Appellante's argumenten in hoger beroep werden als herhalingen van eerdere stellingen beschouwd en niet onderbouwd. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 maart 2015.

Uitspraak

14/342 WWB
Datum uitspraak: 17 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
19 december 2013, 13/2098 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.A.E.M. Amesz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2015. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. Amesz. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.A. Bouter.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Aan appellante is met ingang van 23 maart 2011 bijstand toegekend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor alleenstaande ouder. Met ingang van
11 november 2011 is deze bijstand omgezet naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 9 november 2012 heeft het college, voor zover hier van belang, de bijstand van appellante over de periode van 1 april 2011 tot en met 30 april 2012 (te beoordelen periode) herzien en de kosten van ten onrechte verleende bijstand over die periode tot een bedrag van € 12.079,77 van appellante teruggevorderd. Deze besluitvorming berust op de grond dat appellante in de te beoordelen periode inkomsten heeft ontvangen. Het betreft bedragen die appellante in contanten van haar ex-partner als kinderalimentatie heeft ontvangen en op haar rekening heeft gestort. Appellante heeft deze ontvangsten en stortingen niet gemeld bij het college.
1.3.
Bij besluit van 22 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover hier van belang, het bezwaar tegen het besluit van 9 november 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat appellante in de te beoordelen periode maandelijks bedragen variërend van € 120,- tot € 1.790,- op haar bankrekening heeft gestort en daarvan geen melding heeft gemaakt bij het college. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat appellante daarmee de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Bij het onder 1.1 bedoelde toekenningsbesluit was zij gewezen op deze verplichting. Gelet op de hoogte van de ontvangen en gestorte bedragen en het periodieke karakter ervan had het appellante redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat deze bedragen van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de bijstand. De rechtbank heeft de ontvangen en gestorte bedragen als inkomsten beschouwd, omdat appellante deze bedragen periodiek ontving en zij er vrijelijk over kon beschikken. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het college het bedrag van de terugvordering juist heeft berekend. Daartoe heeft de rechtbank verwezen naar de ter zitting in beroep overgelegde berekening, waaruit volgt dat het college per maand het gestorte bedrag in mindering heeft gebracht op de uitbetaalde bijstand en de som van deze bedragen heeft gebruteerd. De enkele niet onderbouwde stelling van appellante in beroep dat de berekening niet klopte heeft de rechtbank verworpen. Ten slotte heeft de rechtbank onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Raad (uitspraak van 24 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6545) geoordeeld dat met het ter zitting in beroep getoonde vonnis inzake de huurachterstand niet is aangetoond dat appellante in zodanige financiële problemen is geraakt dat van terugvordering moet worden afgezien wegens dringende redenen.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Zij wist niet dat zij de op haar bankrekening gestorte bedragen moest melden. Bovendien waren deze bedragen bestemd voor de kinderen. Het betrof geen periodieke ontvangsten, omdat de stortingen op verschillende dagen en tot verschillende bedragen zijn gedaan. De ontvangsten zijn onjuist gekwalificeerd als inkomsten, omdat ze voor de kinderen bestemd waren. De terugvordering is onjuist berekend. Er zijn ten slotte dringende redenen om af te zien van terugvordering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van deze gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. Daaraan voegt de Raad nog toe dat appellante zelf steeds heeft verklaard dat zij de ontvangen bedragen vrijelijk kon besteden. Zo heeft zij een deel van het geld besteed aan kosten van de kinderen en een ander deel bestemd voor het inlopen van betalingsachterstanden, met name vanaf november 2011 toen de kinderen niet meer bij haar verbleven.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en
W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

MK