In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante die als wetenschappelijk assistent in opleiding werkzaam was en een WIA-uitkering ontving. Appellante is uitgevallen door een ongeval, een week voordat zij haar proefschrift zou verdedigen. Het UWV heeft haar bezwaar tegen een besluit over haar arbeidsongeschiktheid niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De mate van arbeidsongeschiktheid is door het UWV vastgesteld op 35,79%, maar na correctie door een arbeidsdeskundige is deze gewijzigd naar 62,48%. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar appellante is het hier niet mee eens en gaat in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het UWV ten onrechte het bezwaar van appellante tegen het besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad stelt vast dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de wijziging van de resterende verdiencapaciteit ook een wijziging van de rechtspositie tot gevolg heeft. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond. Het UWV wordt veroordeeld in de kosten van appellante in bezwaar en in de proceskosten in beroep en hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak om rekening te houden met de werkelijke situatie van de appellante.