ECLI:NL:CRVB:2015:85

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
13-4759 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling buitenlandbijdrage Zorginstituut Nederland in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante die in Hongarije woont. De appellante ontving in 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en had zich ingeschreven voor medische zorg in Duitsland. Het Zorginstituut Nederland, als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen, had de buitenlandbijdrage over 2010 vastgesteld op € 4.596,61. De appellante was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door het Zorginstituut. De rechtbank Amsterdam had het beroep van de appellante tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.

In hoger beroep herhaalde de appellante haar gronden en stelde dat de rechtbank niet was ingegaan op haar argument dat het Zorginstituut niet bevoegd was om de buitenlandbijdragen vast te stellen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat het Zorginstituut bevoegd is om de buitenlandbijdragen te heffen en in te vorderen. De Raad heeft de systematiek van de buitenlandbijdrage correct uiteengezet en heeft geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan eerder is vastgesteld in een vergelijkbare zaak van de echtgenoot van de appellante.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4759 ZVW
Datum uitspraak: 21 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 juli 2013, 12/5353 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (Hongarije) (appellante)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) oefent het Zorginstituut de bevoegdheden uit die voorheen door Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Zorginstituut heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2014. Appellante is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.E. Berghout.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante woonde in 2010 in Duitsland en ontving in 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellante heeft zich met een E-121 formulier ingeschreven bij het bevoegde orgaan van haar woonplaats in Duitsland. Door dit orgaan is bevestigd dat zij met ingang van 3 mei 2007 in Duitsland is ingeschreven voor medische zorg en dat de kosten van die zorg ten laste van Nederland komen.
1.2.
Bij besluit van 27 juli 2012 heeft het Zorginstituut de definitieve jaarafrekening over 2010 toegezonden, waarbij de buitenlandbijdrage over 2010 is vastgesteld op € 4.596,61.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 24 september 2012 (bestreden besluit) heeft het Zorginstituut het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - voor zover van belang - overwogen dat uitkeringen op grond van de WAO en de WIA onder de werking van de Verordeningen 1408/71 (EG) en 883/2004 (EG) vallen en dat het Zorginstituut bevoegd is de buitenlandbijdrage te heffen en te innen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 15 juli 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR1934) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 oktober 2010, C-345/09, Van Delft (ECLI:EU:C:2010:610), heeft de rechtbank het beroep op het keuzerecht verworpen.
3. In hoger beroep heeft appellante de in beroep aangevoerde gronden herhaald en heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet is ingegaan op haar beroepsgrond dat het Zorginstituut niet bevoegd is de buitenlandbijdragen vast te stellen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank gegeven op de beroepsgronden en de overwegingen waarop dit oordeel berust. De rechtbank heeft de systematiek van de buitenlandbijdrage op juiste wijze uiteengezet, zij het dat voor Hongarije Duitsland moet worden gelezen. Evenmin heeft de Raad aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan is neergelegd in rechtsoverwegingen 4.3 tot en met 4.6 van de uitspraak die de Raad op 18 juli 2014 heeft gedaan in het geding van haar echtgenoot (ECLI:NL:CRVB:2014:2506), waarin al hetgeen appellante ook in deze procedure in beroep en in hoger beroep naar voren heeft gebracht eveneens is beoordeeld.
4.2.
Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) H.J. Dekker

MK