ECLI:NL:CRVB:2015:82

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
12-5863 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-uitkering en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar WGA-uitkering. Appellante, die zich op 10 oktober 2009 ziek meldde vanwege bekkenklachten, heeft in 2011 recht gekregen op een WGA-uitkering, omdat zij 62% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit is gebaseerd op een medisch onderzoek door een verzekeringsarts, die op 18 augustus 2011 de beperkingen van appellante heeft vastgesteld. Appellante heeft echter betoogd dat de rechtbank niet voldoende rekening heeft gehouden met haar psychische klachten, waaronder PTSS en borderline problematiek, en dat het Uwv het protocol voor borderline persoonlijkheidsstoornis niet correct heeft toegepast.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het medische onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de klachten van appellante niet zijn onderschat. Appellante heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de juistheid van het bestreden besluit in twijfel trekken. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een onafhankelijk medisch onderzoek. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante en dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is gedaan op 21 januari 2015.

Uitspraak

12/5863 WIA
Datum uitspraak: 21 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
5 oktober 2012, 12/351 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.E. Eshuis hoger beroep ingesteld en aanvullende stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.
Het onderzoek ter zitting is geschorst. Het Uwv heeft nadere stukken ingezonden waarop door appellante is gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als uitzendkracht/intercedente bij een Uitzendbureau voor 40 uur per week. Appellante heeft zich op 10 oktober 2009 ziek gemeld vanwege bekkenklachten. Aansluitend aan een haar toegekende WAZO-uitkering heeft appellante zich per 10 oktober 2010 ziek gemeld.
1.2. Bij besluit van 30 september 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 8 oktober 2011 recht is ontstaan op een WGA-uitkering, omdat zij 62% arbeidsongeschikt wordt geacht. Daaraan ligt ten grondslag een onderzoek door een verzekeringsarts, die appellante op 18 augustus 2011 heeft onderzocht. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante als gevolg van beperkingen ongeschikt is voor haar maatgevende arbeid en is aangewezen op gangbare arbeid
.Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft een drietal voor appellante geschikte functies geselecteerd en daarbij een verlies aan verdiencapaciteit berekend van 62%.
1.3. Na rapport van een bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 9 februari 2012 (bestreden besluit) het door appellante tegen het besluit van 30 september 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het door het Uwv ingestelde medische onderzoek zorgvuldig is geweest en de klachten van appellante niet zijn onderschat of onjuist zijn geïnterpreteerd en evenmin dat de informatie uit de behandelend sector in de beschrijving van de medische beperkingen en mogelijkheden onjuist zou zijn uitgelegd. Gelet op de beschikbare gegevens ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er van andere beperkingen dient te worden uitgegaan dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn neergelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat door appellante in beroep geen medische gegevens zijn aangedragen die twijfel zouden kunnen wekken aan de correctheid van de medische grondslag van het bestreden besluit en heeft geen termen aanwezig geacht om een onafhankelijk onderzoek te laten plaatsvinden. Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank onderschreven.
3.1. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de medische en met name de ernstige psychische aspecten. Bij appellante is PTSS gediagnosticeerd en er is sprake van borderline problematiek. Zij is van mening dat het protocol Borderline persoonlijkheidsstoornis van de Nederlandse Vereniging voor Verzekerings-geneeskunde van 23 november 2009 door de artsen van het Uwv ten onrechte niet is gevolgd. Appellante heeft wederom verzocht om een onafhankelijk psychiater te benoemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat een zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden naar de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Daartoe wordt overwogen dat appellante door de verzekeringsarts is onderzocht en beperkingen zijn opgenomen in de FML van 18 augustus 2011. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, de hoorzitting bijgewoond en bij de beoordeling de beschikking gehad over informatie van de huisarts en de psychiater. Het Uwv heeft in verweer er met juistheid op gewezen dat een protocol als door appellante bedoeld een hulpmiddel is (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7873 en ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8414). In het licht van de onderzoeksgegevens van het Uwv niet kan worden geoordeeld dat het bestreden besluit op een onvoldoende zorgvuldig medisch onderzoek is gebaseerd. Met betrekking tot de vastgestelde belastbaarheid wordt overwogen dat niet is gebleken dat de klachten van appellante zijn onderschat of onjuist geïnterpreteerd. Appellante heeft geen andersluidende informatie overgelegd of op enige andere wijze aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van haar klachten meer beperkingen heeft dan zijn aangenomen. De door appellante in hoger beroep ingebrachte informatie van het CIZ, Bureau Jeugdzorg en de zorgverzekeraar leiden niet tot een ander oordeel aangezien deze informatie niet ziet op de datum in geding en mede betrekking heeft op de gezinssituatie.
4.2. Dat appellante met ingang van 7 november 2012 volledig arbeidsongeschikt wordt geacht door het Uwv leidt niet tot een ander oordeel. In de brief van het Uwv van 30 september 2014 is afdoende het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de situatie van appellante in 2012 en 2013 niet gelijk is aan die op de datum in geding, gelet op de wijziging in behandeling en begeleiding en de wijziging in haar fysieke situatie. Daaraan doet niet af dat uit de informatie van de behandelend psychiater blijkt dat de geduide psychische problematiek van appellante niet wezenlijk is gewijzigd. Gelet op het voorgaande wordt voor het inschakelen van een onafhankelijk medische deskundige geen aanleiding gezien.
4.3 Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren. De Raad ziet, nu tegen dat oordeel geen gronden zijn aangevoerd, geen aanleiding de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) R.L. Rijnen
nk