ECLI:NL:CRVB:2015:813

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
13-5156 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van WW-uitkering in verband met ontvangen prepensioen en de toepassing van het Algemeen Inkomensbesluit socialezekerheidswetten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlaging van de WW-uitkering van appellant in verband met het ontvangen prepensioen. Appellant, die sinds 1986 in dienst was bij een BV als commercieel directeur, had met ingang van 1 mei 2011 prepensioen laten uitkeren. Het dienstverband eindigde op 1 augustus 2012. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verlaagde de WW-uitkering van appellant met het door hem ontvangen prepensioen, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij door het verminderen van zijn werkuren van 70-80 naar 50-60 uur per week, minder bonus zou ontvangen, en dat het prepensioen betrekking had op dit verlies van arbeidsuren. De Raad oordeelde dat de hoofdregel van het Algemeen Inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) is dat inkomen, waaronder prepensioen, in mindering wordt gebracht op de WW-uitkering. De uitzondering in artikel 3:5, derde lid, van het AIB, die stelt dat prepensioen niet tot het inkomen wordt gerekend als het betrekking heeft op een eerder verlies van arbeidsuren, was niet van toepassing. De Raad concludeerde dat het niet aannemelijk was dat de minder gewerkte uren van appellant leidden tot een lagere bonus en dat het prepensioen niet gerelateerd was aan een eerder verlies van arbeidsuren.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de WW-uitkering van appellant had verlaagd met het ontvangen prepensioen. De uitspraak benadrukt de strikte uitleg van de uitzonderingsbepaling in het AIB en bevestigt de hoofdregel dat inkomen in mindering wordt gebracht op de WW-uitkering.

Uitspraak

13/5156 WW
Datum uitspraak: 11 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
1 augustus 2013, 13/251 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.B.M. Swart, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Swart. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 11 februari 1986 in dienst bij [BV] laatstelijk als commercieel directeur voor 38 uur per week. Met ingang van 1 mei 2011 heeft appellant (pre)pensioen laten uitkeren. Het dienstverband is bij vaststellingsovereenkomst van 30 maart 2012 beëindigd met ingang van 1 augustus 2012.
1.2.
Bij besluit van 13 augustus 2012 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) waarvoor appellant in aanmerking is gebracht met ingang van
1 augustus 2012 verlaagd met het door appellant ontvangen prepensioen.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 6 december 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 augustus 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de hoofdregel is dat inkomen geheel in mindering wordt gebracht op de uitkering. Onder inkomen wordt volgens artikel 3:5, eerste lid, onderdeel a van het Algemeen Inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) verstaan (pre)pensioen. Het beroep van appellant op de uitzondering in artikel 3:5, derde lid, van het AIB kan volgens de rechtbank niet slagen.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij 70 tot 80 uren per week heeft gewerkt en er voor hem een bonusregeling gold waarbij 50% van de bonus afhankelijk was van de omzet en 50% gekoppeld was aan de door hem verrichte taken en de door hem gewerkte overuren. Nadat in 2010 een deel van zijn taken wegviel, werkte hij nog (maar) 50 tot 60 uren per week. Bij appellant bestond de verwachting dat hij minder bonus zou ontvangen aan het einde van het jaar 2011 omdat hij minder overuren werkte. Om deze inkomensachteruitgang te compenseren heeft hij met ingang van 1 mei 2011 prepensioen laten uitkeren. Artikel 3:5, derde lid, van het AIB is volgens appellant dan ook van toepassing omdat het prepensioen betrekking heeft op zijn verlies van overuren.
4. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
In artikel 34, eerste lid, van de WW is bepaald dat inkomen geheel in mindering wordt gebracht op de WW-uitkering. Op grond van het tweede lid van artikel 34 wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald wat onder inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan. “Bij het AIB heeft die bepaling van het inkomen bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de WW plaatsgevonden. ˮ
5.2.
In artikel 3:5, eerste lid, onder a, van het AIB is de hoofdregel opgenomen dat een pensioenuitkering tot het inkomen wordt gerekend en in mindering wordt gebracht op de WW-uitkering. Niet in geschil is dat de prepensioenuitkering in deze zaak een pensioenuitkering betreft zoals bedoeld in het eerste lid, onder a, van het AIB.
5.3.
In artikel 3:5, derde lid, van het AIB is een uitzondering opgenomen die als volgt luidt:
In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, wordt niet tot het inkomen gerekend de uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, voor zover die uitkering door de uitkeringsgerechtigde voor het intreden van de werkloosheid werd ontvangen en die betrekking heeft op een eerder verlies van arbeidsuren.
5.4.
Niet in geschil is dat het prepensioen al werd genoten voordat het recht op WW ontstond. In geschil is de uitleg van het begrip “een eerder verlies van arbeidsuren”. Omdat het in artikel 3:5, derde lid, van de AIB gaat om een uitzondering op de hoofdregel, moet deze bepaling restrictief worden uitgelegd.
5.5.
In de nota van toelichting van het AIB (Stb. 2012, 79, blz. 40) is ten aanzien van het derde lid het volgende opgenomen:
“In het derde lid is geregeld dat een uitkering als bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel a, in een bepaalde situatie niet tot het inkomen wordt gerekend. Het gaat om de situatie waarin een werknemer tijdens zijn dienstbetrekking besluit een gedeelte van de werktijd in te ruilen voor een prepensioen. Als deze werknemer vervolgens werkloos wordt en voor de resterende uren WW-uitkering aanvraagt, zou zonder deze bepaling het prepensioen in mindering moeten worden gebracht op de WW-uitkering.”
Uit de context van de nota van toelichting blijkt dat er sprake is van een kennelijke verschrijving in dit tekstonderdeel. Voor artikel 3:6 moet artikel 3:5 worden gelezen.
5.6.
Appellant en [BV] hebben in het najaar van 2009 overleg gevoerd over de wijziging van de voor hem geldende bonusregeling. Volgens een mail van 23 december 2009 van
[naam] van [BV] wordt appellant in 2010 alleen nog met de verkoop belast en wordt de bonusopbouw voor 2010 veranderd en volledig afhankelijk gesteld van de individuele verkopen. De wijziging van zijn takenpakket heeft er volgens appellant toe geleid dat hij feitelijk nog maar 40 tot 50 uren in plaats van de eerder gebruikelijke 70 tot 80 uren per week werkte. De bonusregeling is uiteindelijk pas met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. De arbeidsvoorwaarden, salaris en de contractueel overeengekomen arbeidsomvang van 38 uren per week zijn niet gewijzigd. Appellant heeft met ingang van 1 mei 2011 prepensioen laten uitkeren. Op dat moment werkte hij al gedurende langere tijd minder uren dan de eerder gebruikelijke 70 á 80 per week. De bonusregeling was op dat moment niet langer (deels) gekoppeld aan de door appellant verrichte taken en gewerkte overuren, maar enkel aan de behaalde omzet. Tegen deze achtergrond is niet aannemelijk dat de minder door appellant gewerkte (over)uren leiden tot een lagere bonus in 2011. Daarmee is evenmin aannemelijk dat het aan appellant uitgekeerde prepensioenen betrekking heeft op een eerder verlies van arbeidsuren als bedoeld in artikel 3:5, derde lid, van het AIB. Dit betekent dat er geen aanleiding is om een uitzondering te maken op de hoofdregel van artikel 3:5, eerste lid, onder a, van het AIB en dat het Uwv terecht de WW-uitkering van appellant heeft verlaagd met het door hem ontvangen prepensioen.
5.7.
Uit 5.1 tot en met 5.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.C.W. Lange en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) V. van Rij

HD